blz 57 Flashcards
1
Q
sich trennen
A
scheiden
2
Q
die Ausbildung
A
de opleiding
3
Q
ausziehen
A
verhuizen
4
Q
das Verhältnis
A
de verhouding
5
Q
auf die Reihe kriegen
A
voor elkaar krijgen
6
Q
gründen
A
stichten
7
Q
die Betreuung
A
de opvang
8
Q
Rücksicht nehmen auf
A
rekening houden met
9
Q
der Misselfolg
A
de mislukking
10
Q
ehrgeizig
A
ambitieus
11
Q
scheitern
A
falen
12
Q
etwas schaffen
A
iets halen
13
Q
sich nicht unterkriegen lassen
A
zich niet klein laten krijgen
14
Q
enttäuscht
A
teleurgesteld
15
Q
durchfallen
A
(voor een examen) zakken
16
Q
am Boden zerstört sein
A
zich helemaal down voelen
17
Q
peinlich
A
gênant
18
Q
der Außenseiter
A
de outsider
19
Q
vor
A
geleden
20
Q
laut
A
volgens
21
Q
sonst
A
anders
22
Q
in Bezug auf
A
met betrekking tot
23
Q
die Lücke
A
het gat
