Blok 1 Flashcards
Wat is wetenschappelijk onderzoek?
Een systematische, gecontroleerde, empirische en kritische benadering van veronderstelde constructen en van de veronderstelde relaties tussen deze constructen.
Wat is een construct?
een niet direct waarneembaar concept.
Kenmerken wetenschappelijk onderzoek:
- Repliceerbaar
- Empirisch van aard wanneer een onderzoeker iets veronderstelt, moet hij dit aantonen: de veronderstellingen toetsen aan de werkelijkheid.)
- Het doel is om tot een theorie te komen over een deel van de werkelijkheid
- Probleemstelling moet te beantwoorden zijn met de middelen die de wetenschapper tot zijn beschikking heeft staan.
Theorie in een onderzoek:
een verzameling van gerelateerde constructen, definities en proposities die door de specificatie van de relaties tussen de constructen een gesystematiseerde kijk op fenomenen bieden, met als uiteindelijk doel het verklaren en voorspellen van de werkelijkheid.
Wat wordt onderzocht in een experimenteel onderzoek?
Het effect van een door de onderzoeker gemanipuleerde variabele op een andere variabele wordt onderzocht.Er wordt nagegaan of eigenschappen van een persoon op de verwachte wijze samenhangen met omgevingsvariabelen.
Variabele:
een eigenschap van objecten of personen die verschillende waarden kan aannemen.
Wat is de waarde van een variabele?
De waarde van een variabele is een aanduiding voor de kwaliteit van een object of persoon.
Wat zijn de meetniveaus van een variabele?
- nominaal
- ordinaal
- interval
- ratio
Nominaal:
een classificatie die geen informatie geeft over de onderlinge relaties tussen de verschillende categorieën. (Bijv. nationaliteit, sekse)
Ordinaal:
de verschillende scores op een variabele impliceren een rangorde. (Bijv. kort, gemiddeld, lang)
Interval:
aan de afstand tussen de verschillende scores op ordinaal niveau kan een betekenis toegekend worden. (Bijv. temperatuur, leeftijd)
Ratio
een interval waarbij een nulpunt gedefinieerd is. (Bijv. lengte)
Onafhankelijke variabele = dat wat het veronderstelde effect teweeg moet brengen. Dat aspect in het onderzoek wat door de onderzoeker gemanipuleerd wordt.
Afhankelijke variabele:
de variabele waarop het veronderstelde effect verwacht wordt. De onafhankelijke variabele veroorzaakt een effect op de afhankelijke variabele.
Onafhankelijke variabele:
dat wat het veronderstelde effect teweeg moet brengen. Dat aspect in het onderzoek wat door de onderzoeker gemanipuleerd wordt.
generaliseerbaarheid:
het gaat om het algemene geval, i.p.v. specifieke omstandigheden.
Empirische cyclus
vijf onderzoeksfasen:
- observatiefase
- inductiefase
- deductiefase
- toetsingsfase
- evaluatiefase
observatiefase:
de onderzoeker construeert een probleem (merkt een fenomeen op, krijgt een inval, leest literatuur of doet een casestudie).
Inductiefase:
de in de observatiefase geopperde veronderstelling wordt veralgemeend. Er wordt een hypothese geformuleerd, die aan een aantal criteria moet voldoen.
Criteria hypothesen:
Een hypothese moet logisch consistent zijn (moet één uitkomst voorspellen).
Een hypothese moet zuinig of economisch zijn (uitspraken gedaan met behulp van zo min mogelijk variabelen en zonder omwegen).
Een hypothese moet een duidelijke empirische referentie hebben (er moet aangegeven worden op welke gegevens de hypothese betrekking heeft).
Deductiefase:
er worden specifieke voorspellingen uit de algemeen geformuleerde hypothese afgeleid. Hierin kunnen drie typen onderscheiden worden: Universeel deterministische hypothesen (alle A’s zijn B’s). Deterministische existentiehypothesen (er is tenminste één A die B is). Probabilistische hypothesen (er zijn relatief meer A’s die B zijn, dan niet-A’s die B zijn).
Beoordeling van de wijze waarop variabelen meetbaar gemaakt (geoperationaliseerd) worden volgens twee criteria:
De mate van reductie (het verschil tussen begrip-zoals-bedoeld en het begrip-zoals-bepaald. Hoe groter de afstand, hoe minder valide).
De mate van nauwkeurigheid.
Betrouwbaarheid is een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde voor een valide meting van een begrip.
Toetsingsfase:
nagaan of de uitkomsten van de empirische gegevens overeenkomen met de hypothese.
Nulhypothese:
de standaardsituatie/referentiepunt. Op basis van de aanname dat de nulhypothese waar is wordt de kans op een bepaalde uitkomst berekend.
H1 (alternatieve hypothese) =
gebaseerd op het idee/de theorie van de onderzoeker.
significantieniveau:
ij een significantieniveau van 0.05 (dus de kans op een juiste H0 is kleiner dan vijfhonderdste) mag de H0 verworpen worden.
Alfafout:
Kans dat de H0 onterecht verworpen word
Betafout:
Kans dat de H0 onterecht niet verworpen word
Eenzijdige toetsing:
aan de hypothese is een richting toegekend.
Tweezijdige toetsing:
aan de hypothese is geen richting toegekend.
Evaluatiefase:
de onderzoeker moet de onderzoeksresultaten evalueren (kritische beschouwing van de wijze waarop de data zijn verzameld, de denkstappen, de operationalisering, mogelijke alternatieve verklaringen, consequenties van de resultaten).
Causaalverband:
de oorzaak gaat vooraf aan het gevolg. Ook kan er gedemonstreerd worden dat het effect niet optreedt wanneer de oorzaak niet aanwezig is.
Interne validiteit:
heeft betrekking op de relaties tussen gemeten of gemanipuleerde variabelen, en is onafhankelijk van de constructen die de verschillende variabelen representeren. Het is de vraag naar mogelijke alternatieve verklaringen voor de gevonden onderzoeksresultaten.