Biologische psychologie moeilijke cards Flashcards

1
Q

Parkinson: algemeen (def, eerste verschijnselen, prevalentie, m/v, overleving)

A
  • Definitie: neurodegeneratieve, progressieve ziekte gekenmerkt door typische motorische symptomen, cognitieve stoornissen en neurologische gedragsafwijkingen.
  • Eerste verschijnselen: vanaf ± 50 – 60 jaar
  • Prevalentie: 300 cases per 100,000
  • Man/vrouw: 1.5/1
  • Overleving: 10 jaar … normaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Parkinson: karakteristieke kenmerken (2)

A
  1. Verlies van dopaminerge neuronen in de substantia nigra (pars compacta)
  • Geen algemene macroscopische brein atrofie → brein krimpt niet
  • Eerst: degeneratie in specifieke regio’s
  • Later: progressief meer wijdverspreid verlies
  1. Wijdverspreide accumulatie van ⍺-synucleïne (eiwit) (“Lewy Bodies”) in neuronen
  • Klonters die ontstaan die Lewy bodies noemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Parkinson: Basale ganglia: 5 onderling verbonden sub-corticale nuclei

A

-Nucleus Caudatus

-Putamen

-Globus Pallidus

-Nucleus-Subthalamicus

  • Substantia Nigra
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Parkinson: Basale ganglia: input en output

A
  • Input Nuclei van de BG:

*Nucleus Caudatus

*Putamen

*Subthalamic Nucleus

  • Output Nuclei van de BG:

*Globus Pallidus (pars interna)

*Substantia Nigra (pars reticulata)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Parkinson: frontostriataal netwerk (2)

A

→organismen hebben 2 systemen nodig voor gedragscontrole

  1. Routineuze response op gekende stimuli uit de omgeving: pre-geprogrammeerd gedrag, stimulus-based, procedureel, automatisch

→ Basale ganglia

  1. Reflectief, probleemoplossend gedrag in nieuwe situaties

→ Frontale cortex

⇒ Deze 2 systemen zijn geïntegreerd in het frontostriataal netwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

MSA: algemeen (def, eerste verschijnselen, prevalentie, m/v, overleving, oorzaken, diagnose)

A
  • Definitie: Neurodegeneratieve, sporadische ziekte gekenmerkt door progressief verlies van autonome functies, Parkinsonische symptomen en cerebellaire symptomen
  • Eerste verschijnselen: vanaf ± 60 jaar
  • Prevalentie: 3.4 – 4.9 cases per 100,000
  • Man/vrouw: 1/1
  • Overleving: 6 – 10 jaar na onset
  • Oorzaken: Onbekend… Omgevingsfactoren? Genetische factoren?
  • Diagnose: accumulatie Papp-Lantos bodies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

MSA: histologie (2)

A
  • Abnormale accumulatie van α-synucleïne in cytoplasma van oligodendrocyten (Papp-Lantos bodies = primair criterium voor diagnose MSA) → neuroinflammatie & neuronale dysfunctie → celdood
  • Multisysteem betrokkenheid: toxische eiwitten verspreiden naar functioneel verbonden gebieden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

MSA: 2 soorten

A
  1. Parkinsonian Type MSA (MSA-P)
  2. Cerebellar Type MSA (MSA-C)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

PSP: algemeen (def, eerste verschijnselen, prevalentie, m/v, overleving, oorzaken, diagnose)

A
  • Definitie: neurodegeneratieve, sporadische ziekte gekenmerkt door progressieve stoornissen van beweging, gang, balans en oogbewegingen.
  • Eerste verschijnselen: vanaf ± 60 jaar
  • Prevalentie: 5 – 6 cases per 100,000
  • Man/vrouw: 1.6/1
  • Overleving: 7 – 9 jaar na onset
  • Oorzaken: Onbekend… Histologisch: tauopathie
  • Diagnose: klinisch + MRI (atrofie hersenstam) + CSV-metingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

PSP: histologie

A
  • Abnormale accumulatie van tau-proteïne

*Eiwitten worden niet afgebroken (i.t.t. gezonden)

*Vorming van schadelijke aggregaties in hersencellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

PSP: klinische manifestaties: PSP - Richardson’s Syndrome (PSP-RS) (3)

A
  • Klassieke, meest voorkomende fenotype (25 - 50%)
  • Snelste progressie, kortste overleving (7 jaar)
  • Atrofie van hersenstam, frontaal, cerebellair, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

PSP: klinische manifestaties: PSP - Parkinsonism (PSP-P) (6)

A
  • 2e meest voorkomende fenotype (15 - 35%)
  • Geen blikverlamming in vroeg stadium
  • Minder ernstig verloop
  • Minder ernstige tau-pathologie
  • Minder ernstige cortica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

CBD: algemeen (def, eerste verschijnselen, prevalentie, m/v, overleving, oorzaken, diagnose)

A
  • Definitie: neurodegeneratieve, sporadische ziekte gekenmerkt door progressieve asymmetrische rigiditeit, apraxie, spraak- en cognitieve stoornissen
  • Eerste verschijnselen: vanaf ± 60 jaar
  • Prevalentie: 5 cases per 100,000
  • Man/ vrouw: 1/1
  • Overleving: 6,6 jaar na onset
  • Oorzaken: Onbekend… Histologisch: tauopathie
  • Diagnose: klinisch + CT/MRI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

CBD: klinische manifestaties: CBD – Corticobasal Syndrome (CBD-CBS) (3)

A
  • Klassieke, meest voorkomende fenotype
  • Asymmetrisch parkinsonisme
  • Weinig tot niet responsief voor Levodopa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

CBD: klinische manifestaties: CBD – Frontal Behavioral-Spatial Syndrome (CBD-FBS) (3)

A
  • Executieve dysfunctie
  • Gedragsveranderingen en/of persoonlijkheidsveranderingen 14
  • Prikkelbaarheid, disinhibitie, hyperseksualiteit, apathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

LBD: algemeen (def, eerste verschijnselen, prevalentie, m/v, overleving, oorzaken, diagnose)

A
  • Definitie: Parapluterm voor Dementia with Lewy Bodies (DLB) en Parkinson’s disease Dementia (PDD) – progressieve, neurodegeneratieve aandoeningen gekenmerkt door cognitieve achteruitgang en Parkinsonisme.
  • Eerste verschijnselen: vanaf ± 50 jaar
  • Prevalentie: 400 per 100,000 in de oudere populatie
  • Man/ vrouw: 3 à 4/1
  • Overleving: 5 – 8 jaar na diagnose
  • Oorzaken: Onbekend…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

LBD: histologie

A
  • Wijdverspreide accumulatie van ⍺-synucleïne (“Lewy Bodies”) in neuronen leidt tot neuronale dysfunctie & celdood

*Verlies van dopamine → stoornissen in beweging, cognitie, gedrag, slaap, motivatie

*Verlies van acetylcholine → stoornissen in geheugen en leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Schizofrenie: erfelijkheid: Specifieke kenmerken van het genoom, gelinkt aan schizofrenie: DISC1 (4)

A
  • Diverse functies (oa. neurogenese)
  • Mutaties teruggevonden in families met hoge incidentie van schizofrenie
  • Zeer zeldzaam, maar gegeven mutatie risico x50
  • Eveneens vergrote kans op depressie, autisme, bipolaire stoornis (pleiotropie: gen is betrokken met meerdere eigenschappen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Schizofrenie: structurele afwijkingen (4)

A
  • Grotere leeftijdsgerelateerde afname in grijze stof geassocieerd met verwijding ventrikels
  • Minder frontale grijze & witte stof
  • Reducties in frontale en temporale gebieden bij patiënten én gezonde verwanten
  • Vergelijking discordante eeneiïge tweelingen, mét diagnose:

*Groter laterale en derde ventrikels

  • Kleinere anterieure hippocampus
  • Gereduceerde grijze stof in linker temporaalkwab en (dl)PFC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Schizofrenie: pruning

A
  • Uitdunnen door verwijderen minst actieve connecties (en neuronen)
  • Pre-adolescentie: meer synapsen dan in volwassen brein (en ook meer neuronen)
  • Gebeurt in gehele brein: van caudaal naar rostraal, laatst in de prefrontale cortex, en daar ook het laatst voltooid
  • Waarom eerst te veel aanmaken om vervolgens weg te snoeien? adaptief gegeven → connecties overhouden die goed werken
  • +/- 1% verlies grijze stof rond adolescentie in gezonde proefpersonen
  • x2 in mensen met schizofrenie, minder dendritische spines in (dl)PFC
  • Betrokkenheid C4-gen
  • Proteïne die, zeker in muizen, betrokken is bij het aanduiden van synaptische connecties die door het immuunsysteem “gesnoeid” moeten worden
  • Varianten die leiden tot “veel productie”: belangrijke risicofactor voor schizofrenie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Schizofrenie: pruning

A
  • Uitdunnen door verwijderen minst actieve connecties (en neuronen)
  • Pre-adolescentie: meer synapsen dan in volwassen brein (en ook meer neuronen)
  • Gebeurt in gehele brein: van caudaal naar rostraal, laatst in de prefrontale cortex, en daar ook het laatst voltooid
  • Waarom eerst te veel aanmaken om vervolgens weg te snoeien? adaptief gegeven → connecties overhouden die goed werken
  • +/- 1% verlies grijze stof rond adolescentie in gezonde proefpersonen
  • x2 in mensen met schizofrenie, minder dendritische spines in (dl)PFC
  • Betrokkenheid C4-gen
  • Proteïne die, zeker in muizen, betrokken is bij het aanduiden van synaptische connecties die door het immuunsysteem “gesnoeid” moeten worden
  • Varianten die leiden tot “veel productie”: belangrijke risicofactor voor schizofrenie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Schizofrenie: rol van hippocampus (4)

A
  • Minder neuronen in de hippocampus
  • Rol van stress
  • Afwijkende oriëntatie piramidale cellen
  • Geassocieerd met ernstige (episodische, autobiografische) geheugenproblemen, m.n. contextuele deficits
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Schizofrenie: Dopaminehypothese: 3 routes

A
  • Nigrostriataal: SN → dorsaal striatum
  • Mesolimbisch: VTA → nucleus accumbens, amygdala, hippocampus
  • Mesocorticaal: VTA → (prefrontale) cortex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Schizofrenie: Dopaminehypothese: Klassieke versie: te veel dopamine (4)

A
  • Aanwijzing voor verhoogde aanwezigheid dopamine-metabolieten in plasma + urine
  • Bescheiden toename D2-receptoren, m.n. in de frontale cortex
  • Zie eerder: rol COMT, invloed sociale isolatie op dopaminesysteem
  • Werking van dopamine (ant)agonisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Schizofrenie: Dopaminehypothese: Klassieke versie: te veel dopamine (4)

A
  • Aanwijzing voor verhoogde aanwezigheid dopamine-metabolieten in plasma + urine
  • Bescheiden toename D2-receptoren, m.n. in de frontale cortex
  • Zie eerder: rol COMT, invloed sociale isolatie op dopaminesysteem
  • Werking van dopamine (ant)agonisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Schizofrenie: Dopaminehypothese: aanwijzigigen

A
  • Klassieke antipsychotica hebben sterke gunstige impact op positieve symptomen en zijn dopamine-antagonisten
  • Effectieve dosis kan zeer goed ingeschat worden obv. D2 receptor-affiniteit
  • Maar:

*Veelal beperkte invloed op negatieve / cognitieve symptomen *Vaak nevenwerkingen gerelateerd aan verminderde beschikbaarheid dopamine vb. Parkinsonisme – bradykinesie, rigiditeit

  • Bovendien: substanties die positieve symptomen van schizofrenie veroorzaken:

*Vaak D2-agonisten: amfetaminen, cocaïne, rilatine (dopamine reuptake inhibitie), L-DOPA (stimuleert synthese)

*Effecten kunnen meestal ongedaan gemaakt worden met dopamine-antagonisten

*Amfetaminen veelal auditieve hallucinaties vb. LSD

  • Mesolimbische route: VTA

*Nucleus accumbens: reinforcement van ongepast gedrag / onafgestemde gedachten

*Amygdala: bij paranoïde schizofrenie meer onterecht lezen van kwaadheid in neutrale gezichten, tgv. verhoogde dopaminerge input naar amygdala?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Schizofrenie: Dopaminehypothese: aanwijzigigen

A
  • Klassieke antipsychotica hebben sterke gunstige impact op positieve symptomen en zijn dopamine-antagonisten
  • Effectieve dosis kan zeer goed ingeschat worden obv. D2 receptor-affiniteit
  • Maar:

*Veelal beperkte invloed op negatieve / cognitieve symptomen *Vaak nevenwerkingen gerelateerd aan verminderde beschikbaarheid dopamine vb. Parkinsonisme – bradykinesie, rigiditeit

  • Bovendien: substanties die positieve symptomen van schizofrenie veroorzaken:

*Vaak D2-agonisten: amfetaminen, cocaïne, rilatine (dopamine reuptake inhibitie), L-DOPA (stimuleert synthese)

*Effecten kunnen meestal ongedaan gemaakt worden met dopamine-antagonisten

*Amfetaminen veelal auditieve hallucinaties vb. LSD

  • Mesolimbische route: VTA

*Nucleus accumbens: reinforcement van ongepast gedrag / onafgestemde gedachten

*Amygdala: bij paranoïde schizofrenie meer onterecht lezen van kwaadheid in neutrale gezichten, tgv. verhoogde dopaminerge input naar amygdala?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Schizofrenie: Dopaminehypothese: tegenargumenten (6)

A
  • Verhoogde aanwezigheid dopamine-metabolieten in plasma en urine minder uitgesproken dan andere catacholamines (noradrenaline, adrenaline), volgens sommige auteurs geen basale verhoging
  • Toename D2-receptoren, mn in de frontale cortex, kan net duiden op compensatie voor tekort!
  • Geen correspondentie bindingssnelheid antagonisten – afname van de symptomen
  • Sommige mensen met schizofrenie reageren in het geheel niet
  • Sommige effectieve medicijnen kunnen prefrontale dopaminevrijgave verhogen
  • Gunstige effecten gerapporteerd van gecombineerde antipsychotica + L-dopa

⇒ Wellicht is “te veel dopamine” simplistisch; te weinig dopamine is mogelijk zelfs deel van het probleem - in bepaalde regio’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Schizofrenie: hypofrontaliteit

A
  • Negatieve en cognitieve symptomen: wellicht cruciale rol prefrontalecortex

*Supra: DLPFC verminderde grijze stof, minder dendritische spines

  • Verminderde activatie prefrontale cortex, i.h. bijzonder dlPFC tijdens rust en tijdens neuropsychologische taken die erop leunen, verminderde prestatie op dergelijke taken
  • Bij discordante identieke tweelingen: minder prefrontale perfusie (bloedtoevoer) in de sibling met diagnose 21

*Normaal inhibitoire invloed op mesolimbische route → indirecte rol in positieve symptomen

  • Dopamine-agonisten → positieve symptomen, maar angel dust (PCP), ketamine → (positieve), negatieve en cognitieve symptomen en hypofrontaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Schizofrenie: glutamaathypothese (3)

A
  • Zowel PCP / ketamine zijn glutamaat-antagonisten; veroorzaken tevens verminderd dopaminegebruik in de dlPFC (à mogelijk toename D2 receptoren?)
  • Gereduceerde hoeveelheid glutamaatconcentraties in CSV van schizofreniepatiënten
  • Clozapine vermindert dopaminevrijgifte in mesolimbisch systeem, maar verhoogt vrijgave dopamine in prefrontale cortex; werkzaam tegen positieve, negatieve én cognitieve symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Schizofrenie: Evolutionaire paradox: creativiteit

A

Waarin ligt de adaptiviteit

  • vb. gereduceerd risico op een aantal kankers / auto-immuunaandoeningen ??? – zeer gemengde bevindingen
  • Mogelijk vooral evolutionair voordeel voor niet-schizofrene verwanten
  • Creativiteit: mate waarin mensen met een creatief beroep een mentale kwetsbaarheid vertonen
  • Minder kans op schizofrenie bij creatieve beroepen
  • Kans op ouder met creatief beroep dan weer verhoogd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Verslaving: 3 belangrijke systemen

A
  1. Beloningssysteem
  2. Executieve systemen
  3. Stress systemen
31
Q

Verslaving: beloningssystemen: mesolimbische route

A

Projecties VTA → dopamine release in ventraal (nACC) en dorsaal striatum

32
Q

Verslaving: beloningssystemen: dopamine release in de nucleus accumbens (4)

A
  • Noodzakelijke (maar niet voldoende) voorwaarde voor bekrachtiging
  • Geldt voor ervaringen als eten als je honger hebt, seksueel genot, …
  • Cruciale rol in positieve bekrachtiging in verslaving processen
  • Dopamine release typisch veel sterker dan voor natuurlijke bekrachtigers
33
Q

Verslaving: beloningssystemen: Operante conditionering: - Positieve bekrachtiging (+S+): rush (3)

A
  • Rol van methode van toediening:

*Hoe sneller piek, hoe sterker de associatie tussen gedrag en belonend effect substantie (grotere contiguïteit) vb. drugs inspuiten heeft sneller effect dan drugs oraal innemen

  • Verschil morfine – heroïne: heroïne gaat sneller in je brein
  • Methadone behandeling: zelfde receptoren als heroïne, maar:
  • ‘Gestaag’: receptoren blijven redelijk lang ‘bezet’ → verminderde rush bij gebruik heroïne

*Naast reductie craving → je kan nog functioneren

34
Q

Verslaving: beloningssystemen: Operante conditionering: - Positieve bekrachtiging (+S+): Lang termijn (4)

A
  • Reductie basale niveaus dopamine in nACC, reductie #dopaminereceptoren, …
  • Verminderde respons op zelfde dosis
  • Cue reactiviteit
  • Ook: minder sterke reactie in striatum op andere bekrachtigers (vb. geldelijk gewin, erotische stimuli, eten)
35
Q

Verslaving: beloningssystemen: Operante conditionering: - Positieve bekrachtiging (+S+): cue reactivity

A
  • Minder reactie op substantie zelf (ventraal striatum): downregulatie
  • Sterkere reacties op gebruiksgerelateerde stimuli vb. afbeeldingen ervan, vooral in dorsaal striatum

→ stimuli tonen die geassocieerd is met gebruik

  • Verschuiving instrumenteel gedrag (R-S, operant) naar habitueel / compulsief (S-R, klassiek) leren
  • Dopaminerespons:
  • Cues ipv. gebruik zelf

*Fungeert als voorspellingssignaal: eerst krijg je piek door middel, later krijg je piek wanneer je het middel voorspelt

*Cues veroorzaken drang

36
Q

Verslaving: beloningssystemen: functie (3)

A
  • Promoten van gedrag dat leidt tot gunstige / adaptieve uitkomsten (dingen die goed voor je uitkomen)
  • Ook indien distaal / complex → rol van voorspelling via associatie
  • ‘Hijacking’ in geval van verslaving → je gaat gedragingen stellen die niet goed zijn voor je (≠ adaptief)
37
Q

Verslavinàg: executieve systemen: interventies

A

inhibitie functies boosten zoals aandachtsbiasmodificatie → foto’s van drank tonen waaraan jij aan verhangend bent → elke keer wanneer je alcohol ziet die foto wegduwen en andere drank naar jezelf toe trekken

38
Q

Verslaving: stress systemen

A
  • HPA-as activiteit ondergraaft prefrontale inhibitie functies
  • Trauma als belangrijke risicofactor
  • CRH (CRF): 25

*Verhoogde circulatie tijdens abstinentie, geassocieerd met subjectieve angst en agitatie (zie ook ‘relief’ motivatie)

*CRH-antagonisten onderdrukken deze negatieve toestand tijdens abstinentie

39
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Magnetic Stimulation (TMS) (4)

A

Stroom induceren in hersenweefsels mbv magnetisch veld

  • Spoel (“coil”) t.h.v. schedel
  • Magnetisch veld opgewekt
  • Elektrische stroom geïnduceerd
  • Als intensiteit groot genoeg is à actiepotentiaal
40
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Magnetic Stimulation (TMS): effecten afhankelijk van (3)

A
  • Locatie
  • Intensiteit
  • Frequentie
41
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Magnetic Stimulation (TMS): Single-pulse TMS

A

intensiteit die zodanig hoog is dat er een actiepotentiaal ontstaat

42
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Magnetic Stimulation (TMS): Low-Frequency TMS

A

(1-5 Hz): 1 magnetische puls per seconde bij 1 hz → reductie corticale excitabiliteit → hyperpolarisatie → “inhibitie” van corticaal gebied

43
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Magnetic Stimulation (TMS): High-Frequency TMS

A

(5-20 Hz): toename corticale excitabiliteit → depolarisatie → “excitatie” (drempel voor activatie ligt lager)

44
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Magnetic Stimulation (TMS): High-Frequency TMS

A

(5-20 Hz): toename corticale excitabiliteit → depolarisatie → “excitatie” (drempel voor activatie ligt lager)

45
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Magnetic Stimulation (TMS): Theta-Burst TMS

A

impulsen aan bepaalde patronen aan hoge frequentie toedienen bv. 3 pulsen aan 50 Hz = “burst” → aan 5 Hz

46
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Magnetic Stimulation (TMS): Voorbeelden van klinische toepassingen (5)

A
  • Neuropathische pijn: HF rTMS van primaire motorische cortex (M1) contralateraal aan pijnlijke zijde
  • Depressie: HF rTMS van dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC)
  • Herstel van handmotoriek na beroerte: LF rTMS van contralaterale M1
  • FDA cleared (USA): MDD, migraine, OCD, tabakstop
  • CE certificaat (EU): Depressie
47
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Direct Current Stimulation (tDCS) (5)

A
  • Stroom induceren in hersenweefsels mbv zwakke gelijkstroom
  • Werkingsmechanisme: niet helemaal gekend - Rustmembraanpotentiaal wordt beïnvloed
  • Indirecte effecten op subcorticaal niveau? - Sinds +- 2000: sterk toegenomen interesse in tDCS (en andere NIBS technieken)
  • Zeker effectief bij depressie → bij andere zaken zoals pijn, Parkinson… minder duidelijkheid over effectiviteit
48
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Direct Current Stimulation (tDCS): conventioneel en high definition tDCS

A
  • High definition is veel specifieker stimuleren
49
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Alternating Current Stimulation (tACS)

A

Huidige oscillerende hersenactiviteit modelleren mbv externe toepassing wisselstroom

50
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Alternating Current Stimulation (tACS): afhankelijk van frequentie (3)

A
  • Alpha: 8-12 Hz
  • Beta: 13-30 Hz
  • Gamma: > 30 Hz
51
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Alternating Current Stimulation (tACS): indicaties (4)

A
  • De ziekte van Parkinson
  • Epilepsie
  • Chronische pijn
  • Depressie
52
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Alternating Current Stimulation (tACS): positieve effecten (4)

A
  • Gamma tACS van dLPFC kan het geheugen verbeteren bij dementie
  • Alpha tACS kan inhibitoire controle verbeteren bij alcoholmisbruik
  • Individualized tACS kan motorische en cognitieve uitkomsten verbeteren bij Parkinson
  • Gamma tACS van dLPFC kan cognitieve uitkomsten verbeteren bij MCI (meer dan tDCS)
53
Q

Non-invasieve hersenstimulatie: Transcranial Alternating Current Stimulation (tACS): positieve effecten (4)

A
  • Gamma tACS van dLPFC kan het geheugen verbeteren bij dementie
  • Alpha tACS kan inhibitoire controle verbeteren bij alcoholmisbruik
  • Individualized tACS kan motorische en cognitieve uitkomsten verbeteren bij Parkinson
  • Gamma tACS van dLPFC kan cognitieve uitkomsten verbeteren bij MCI (meer dan tDCS)
54
Q

Depressie: Monoaminehypothese

A

→ Ontregeling (verminderde activiteit) 3 grote monoaminesystemen

  1. Serotonine (5-hydroxytryptamine of 5-HT)
  2. Noradrenaline (NE)
  3. Dopamine (DA)
55
Q

Depressie: Serotoninehypothese (4)

A
  • Lagere niveaus van serotonine (5-HT) of metaboliet (afbraakproduct) 5-HIAA.
  • Verhoogde activiteit serotonine-receptoren die presynaptisch afgifte remmen van serotonine.
  • Verhoogde SERT (serotonine transporter protein) activiteit en/of meer SERT-genen. SERT voor afvoer serotonine, waardoor de beschikbaarheid van serotonine in de synaptische spleet verlaagt.
  • Effect van tryptofaandepletie (precursor serotonine)
56
Q

Depressie: Verhoogde stressrespons: Hyperactiviteit HPA-as (2)

A
  • Cortisolsecretie verhoogd bij opgenomen patiënten, ook in vergelijking met de psychiatrische controlegroep
  • Stress tijdens kinderjaren zorgt voor blijvende aantasting HPA-as en cortisolhypersecretie

⇒ Dus geen gevolg, maar oorzaak

57
Q

Depressie: chronische stress (2)

A
  • Afname volume grijze materie (verlies van neuronen, verminderende neurogenese) ⇨ inkrimping o.m. hippocampus (geheugen en leren)
  • m.n. bij terugkerende depressie
58
Q

Depressie: Corticolimbisch circuit

A

Ontregeling communicatie limbisch systeem en cortex

59
Q

Depressie: Corticolimbisch circuit: Hyperactiviteit limbisch systeem (2)

A

→ verhoogde stressrespons

  • Rustmetabolisme linker amygdala abnormaal verhoogd. Verband met hypersecretie cortisol - Jongeren met historiek van emotionele verwaarlozing vertonen grotere activatie thv de amygdala (L) en anterieure hippocampus (R) bij verwerking van angstige gezichten
60
Q

Depressie: Corticolimbisch circuit: Hypoactiviteit executief system

A

→ minder effectieve cognitieve controle/top-down regulatie

  • Ontregeling top-down regulatie/cognitieve controle
61
Q

Depressie: Corticolimbisch circuit: Hypoactiviteit executief system

A

→ minder effectieve cognitieve controle/top-down regulatie

  • Ontregeling top-down regulatie/cognitieve controle
62
Q

Depressie: Corticolimbisch circuit: Hypoactiviteit executief system: klinisch = ruminatieve denkstijl

A

= herhaaldelijk negatief denken over symptomen, oorzaken en gevolgen van negatief affect

  • Reflection = actief, probleemoplossend
  • Brooding = passief, maladaptief

Rol in ontwikkeling en instandhouding

  • Voorspelt aanvang van een depressieve episode
  • Voorspelt de ernst van de symptomen bij niet-depressieve personen
  • Experimenteel geïnduceerd rumineren verhoogt de bestaande dysfore stemming
63
Q

Depressie: Corticolimbisch circuit: Hypoactiviteit executief system: klinisch = ruminatieve denkstijl

A

= herhaaldelijk negatief denken over symptomen, oorzaken en gevolgen van negatief affect

  • Reflection = actief, probleemoplossend
  • Brooding = passief, maladaptief

Rol in ontwikkeling en instandhouding

  • Voorspelt aanvang van een depressieve episode
  • Voorspelt de ernst van de symptomen bij niet-depressieve personen
  • Experimenteel geïnduceerd rumineren verhoogt de bestaande dysfore stemming
64
Q

Depressie: Corticolimbisch circuit: Hypoactiviteit executief system: klinisch = Maladapatieve emotieregulatie

A
  • Emotieregulatieconditie: cognitieve reappraisal na zien van negatieve beelden
  • MDD verlaagde activatie dorsale anterior cingulate cortex (dACC) en supplementaire motorische cortex (SMA) bij (beginfase) emotieregulatie

⇒ Verminderde top-down emotieregulatie

  • Ontregeling top-down emotieregulatieprocessen leidt tot verminderd emotioneel inzicht en probleemoplossend gedrag, verwachting situatie te kunnen veranderen, …
65
Q

Depressie: Corticolimbisch circuit: Hypoactiviteit executief system: klinisch = Maladapatieve emotieregulatie

A
  • Emotieregulatieconditie: cognitieve reappraisal na zien van negatieve beelden
  • MDD verlaagde activatie dorsale anterior cingulate cortex (dACC) en supplementaire motorische cortex (SMA) bij (beginfase) emotieregulatie

⇒ Verminderde top-down emotieregulatie

  • Ontregeling top-down emotieregulatieprocessen leidt tot verminderd emotioneel inzicht en probleemoplossend gedrag, verwachting situatie te kunnen veranderen, …
66
Q

Depressie: Corticolimbisch circuit: Effecten van behandeling

A

→ Kunnen we ontregeling corticolimbisch circuit aanpakken via behandeling?

  • Medicatie (ADM) zou rechtstreeks inwerken op verlagen activiteit limbisch systeem
  • Cognitieve therapie (CT) zou rechtstreeks inwerken op verhogen activiteit PFC → bewust leren omgaan met negatieve gedachten
  • TMS (Transcranial magnetic stimulation)
  • Stimulatie linker dlPFC
  • Bv. 10-30 sessies van 20 min elk
  • Respons gelijkaardig aan antidepressiva, weinig negatieve neveneffecten
  • DCS (transcranial Direct Current Stimulation)
  • Stimulatie linker dlPFC

*Bv. 15-20 sessies van 20 min elk

67
Q

Depressie: Cognitieve schema driehoek - Beck (2)

A
  • Stressoren omgeving lokken activatie uit van latent aanwezige, depressogene schema’s
  • Disfunctionele attitudes die leiden tot negatieve automatische gedachten over zichzelf, de wereld en de toekomst (zgn. negatieve cognitieve triade)
68
Q

Depressie: Associatieve netwerktheorie - Bower (4)

A
  • Emoties zijn knopen in associatief netwerk
  • Elke emotie activeert automatisch een stemmingscongruent geheugen netwerk:
  • Gedragingen, cognities, herinneringen …
  • Mood-congruent memory: betere herinnering van stemmingscongruente informatie.
  • Effect sterker in MDD → droevige stemming activeert droeve herinneringen
69
Q

Depressie: aandachtsbias: emotionele strooptaak

A
  • Reageer op kleur, negeer woordbetekenis
  • Emotioneel Stroop effect: RTn emotioneel > RTn neutraal MDD
  • Krijgen aandacht moeilijker weg van negatieve en depressie gerelateerde woorden
  • Effect wordt niet teruggevonden bij positieve woorden
  • MDD
  • Verhoogde activatie rechter precuneus bij droevige woorden → verhoogde automatische aandacht voor negatieve woorden
  • Verhoogde activatie van linker ACC bij droevige woorden

*Positieve correlatie linker ACCactivatie en RTn droevige woorden

⇒ Moeten meer moeite doen om negatieve woorden te onderdrukken

70
Q

Depressie: aandachtsbias: dot-probe taak

A

Aandacht richten op fixatiekruis, daarna bolletje zien en kijken naar die locatie + cue (gezicht, woord) → emotionele waarde van cue verschilt

  • RT emotioneel < RT neutraal → aandacht bevindt zich thv emotionele S
  • Paren van gezichten → Blij vs. neutraal // Droef vs. neutraal
  • MDD
  • Effect droef : RTs droef valide < RT droef invalide (= neutraal) → roef trekt aandacht! 32
  • Geen effect blij
  • Vroege verwerking: validiteitsffect droef → verhoogde P1 ⇒ Automatische, bottom-up aandacht negatieve S
  • Late verwerking: validiteitsffect droef ⇒ Verhoogde P3 = top-down aandacht negatieve S
71
Q

Depressie: aandachtsbias: dot-probe taak: conclusie

A

Vroege verwerking

  • MDD besteden automatisch meer aandacht aan negatieve prikkels
  • Engagement => BU (limbisch systeem, vroege aandacht)

Late verwerking

  • MDD krijgen aandacht er ook niet meer van weg eens negatieve informatie in de aandachtsfocus is!
  • Disengagement => TD (PFC, cognitieve controle, late aandacht)
72
Q

Depressie: geheugenbias: MOOD-congruente recall (3)

A
  • Algemeen
  • MDD: betere recall negatieve dan neutrale of positieve S *Controles: betere recall positieve dan neutrale of negatieve S
  • MDD betere herinnering negatief
  • Tegelijk aanwijzingen voor specifieke copingstrategieën om hiermee om te gaan ovv stoornissen in het autobiografisch geheugen
73
Q

Depressie: geheugenbias: Autobiografisch geheugen (5)

A

MDD

  • Minder specifieke herinneringen, meer algemene autobiografische herinneringen
  • Ook voor positieve gebeurtenissen
  • Veralgemening goede voorspeller voor herstelsucces (hoe meer veralgemening, hoe slechter)
  • MDD tov controles verlaagde activiteit thv hippocampus/striatum en parahippocampale gyrus
  • MDD tov controles verlaagde activiteit thv insula (emotionele verwerking) bij specifieke AB herinnering → repressieve coping
74
Q

Depressie: geheugenbias: Autobiografisch geheugen: repressive coping (2)

A
  • Negatief affect, gekoppeld aan specifieke herinneringen, vermijden of onderdrukken
  • Verspreidt zich naar positieve gebeurtenissen
75
Q

Depressie: geheugenbias: Autobiografisch geheugen: repressive coping (2)

A
  • Negatief affect, gekoppeld aan specifieke herinneringen, vermijden of onderdrukken
  • Verspreidt zich naar positieve gebeurtenissen
76
Q

Depressie: geheugenbias: State or trait

A
  • Ook al subklinisch cognitieve bias: rumineerders die geen depressieve symptomen vertonen
  • Ook bij kinderen van ouders met MDD – risico x 3 (genetische component)
  • Negatieve stemmingsinductie gevolgd door dot-probe taak
  • Enkel negativity bias bij dochters zonder diagnose van moeders met recurrente MDD
  • Ontregeld reward systeem (dopaminecircuits)
  • Overgevoeligheid voor negatieve feedback
  • Ondergevoeligheid voor positieve feedback