Biologische herkenningselementen Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Opbouw proteïne structuur

A
  • primaire structuur
    • = biopolymeren die bestaan uit een ketting van aminozuren residu’s
    • met peptide bindingen = via aminogroep & carboxylgroep
  • Secondaire structuur
    • regio’s met herhalende conformaties vormen dmv H-bindingen
    • = b-sheets & alpha helic
  • tertiare structuur
    • globular unit
  • quaternaire structuur
    • associatie van 2 of meer chains into multi subunit protein
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is allosterische controle?

A

vervorming van hele subunits in een complex wordt regelmatig gebruikt om de activiteit van een enzyme te regelen. (door een specifiek molecule)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar liggen de verschillend functies van proteïnen?

A

Immuun systeem

opslag en transport van moleculen (bv. myoglobine)

mechanische support ( keratine, collageen)

hormones

translatie in gen expressie (ribosomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn cofactoren? Geef de verschillende types?

A

Niet-proteïne structuren die samen met een inactief enzym een catalytisch actief complex vormen

  • Metaalionen & co-enzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de functie en voorbeelden van Metalionen als cofactoren

A
  • functie
    • catalytisch centrum vormen
    • vormen bridge voor de link tussen enzyme en substraat
    • stabilizerende factor
  • voorbeelden
    • Fe2+, Fe3+
    • K+, Mg2+, Zn2+
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn coenzymes?

A

= complex organische molecules, usually vitamines of vitaminen derivaten

FAD/FADH2

NAD(P)+/NAD(P)H

Coenzyme A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

leg uit: FAD/FADH2

A
  • = redox active factor oxidoreductase
  • Flavoproteïnes
  • Re-oxidation agent voor enzyme
  • O2= e- acceptor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit NAD(P)+/NAD(P)H

A
  • Nicoteineamide-adenine denucleotide
    oplosbare cofactor
  • koppelt waterstofstransport reactie met een enzym reactie
  • bv. cholesterol dehydrogenase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn mediators?

A
  • Electron transfer agents
    • vervangen O2 als e- acceptor
    • werken op een potentiaal die de effecten van andere electrochemische actieve species reduceert
  • transition-metal cations
    • hexacyanoferrate
    • ferrovene complexen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de eigenschappen van een goede mediator?

A
  • snel reageren
  • revisibel
  • lage over-potentiaal voor regeneratie
  • pH onafhankelijk
  • stabiel
  • niet reageren met zuurstof
  • niet-toxisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van enzymes als bio-herkenningscomponent?

A
  • Voordelen
    • binden op substraat
    • heel selectief
    • catalytische activiteit
    • snelle actie
    • veel gebruikt
  • nadlen
    • duur (extractie, isolatie, zuivering)
    • verlies aan activiteit als ze geimmobiliseerd w.
    • verlies aan activiteit op korte periode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

NAD+ + H+ + 2e-

A

NADH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

NADH <=>

A

<=> NAD+ + H+ + 2e- <=>

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen aangeboren en verworven immuniteit?

A
  • aangeboren
    • beschermt individu op korte termijn
    • bv huid, hoesten, koorst
  • verworven
    • gespialiseerder
    • ° uit contact met indringer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

What are the requirements for immunogenicity?

A

foreigness

high molecular weight

chemical complexity

degradability

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Major classes of antigenic compounds?

A

Proteins

polusaccharides (bloodgroep)

glycoproteine

nucleoproteine

glycolipides

17
Q
A
18
Q

Wat is een antibody?

A
  • anti-antigen
  • glycoproteine genaamd immunoglobulins (Ig)
  • geproduceerd door witte bloed cellen (lymphocieten)
  • 5 verschillende klassen (IgG, IgM, IgA, IgE, IgD)
19
Q

hoe worden Ab geproduceerd?

A
  • polyclonaal antiserum
    • mix van Ab’s voor de versche epitopen van Ag
  • monoclonale Ab
20
Q

Wat is “proteolytic cleavage”?

A

Het knippen van Ab in kleinere stukjes F(ab)2 en FC

21
Q

Hoe kunnen Ag of Ab gelabbeld worden?

A
  • Radio-isotopen
  • Enzymes
  • Fluorescente probes
  • Chemiluminiscente probes
  • Metal tags
  • DNA barcodes
22
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van Ab als biologisch herkennings component?

A
  • Voordelen
    • Ultra-gevoelig
    • heel selectief
    • sterke binding
    • continu culteren van clones
    • long lifetime of producing cells
  • nadelen
    • start bij dier
    • limeted therapeutic use ( mouse/rat)
    • expensive
    • complex production
    • limited shelf life
23
Q

Leg uit: Nucleine zuren of gen probes.

A
  • Bestaan uit 15-1000 nucleotides
  • Herkenning ~ de formatie van stabiele H-bindingen
  • applicaties
    • DNA chips
    • Examin genetics
    • detection of diseases
24
Q

Wat zijn aptameren?

A

oligonucleotide sequenties met de capaciteit om bijna alle klassen van target molecules te herkennen en dit met grote affiniteit en specificiteit.

25
Q

leg uit: SELEX procedure.

A

= aptamer identification process

  • random sequence library = incubated met targeet
  • small fraction of seq interacts with target
  • separate these. (nitrocellulose filter, solid support, CE)
  • PCR op sequentie
  • herhaling procedure.
26
Q

hoe aptameren gaan detecteren?

A
  • Electrochemische detectie
    • Aptameren zijn polyanionisch
  • aptameer gebasseerde sandwich assay
    • gebruik van secondair gelabelb NA sequentie
  • molecular beacons
  • ligand beacons
27
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van werken met aptameren?

A

Nadelen

  • ongekend principe van interactie
  • lower affinity

Voordelen

  • onafh. van dieren
  • ook voor toxines
  • chemische productie, hoge accuraatheid en reproductie
  • attacheren van reporters
  • lange tijd stabiel
  • reversiebele denaturatie
28
Q
A