Biologie: hormonen & voortplanting Flashcards

1
Q

Wat zijn hormonen?

A

Hormonen zijn signaalstoffen die door
hormonale klieren in ons lichaam worden
afgescheiden en via de bloedbaan een
signaal geven aan doelorganen elders in
het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er tijdens de puberteit met het lichaam

A
  1. Hun secundaire geslachtskenmerken verschijnen
  2. Hun lichaam ondergaat een groeispurt.
  3. Ze worden geslachtsrijp of vruchtbaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 4 stappen op het schema van de hormonale regeling

A

1 Eerst komt de hypofyse, op gang. (een klein hormonaal kliertje in
onze hersenen),
2 Dat hersenkliertje scheidt twee soorten hormonen af: FSH en LH.
3 Deze hormonen bereiken via de bloedbaan de eierstokken of de teelballen.
4 De eierstokken en de teelballen worden erdoor geactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke letters moeten er op het schema

A

LH en FSH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe weet je op welke dag de eiersprong plaats vind

A

De laatste dag, 14 dagen terugtellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 5 stappen bij de veranderingen tijdens de cyclus

A
  1. Hersenen maken FSH
  2. De follikel groeit waardoor oestrogeen stijgt
  3. De LH stijgt
  4. De eisprong gebeurt en oestrogeen stijgt samen met LH tot hun piek
  5. Na de eisprong stijgt het progesteron en blijft het geel lichaam over wat verschrompelt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er aan het einde vd cyclus

A

Op het einde zijn oestrogeen en progesteron in lage concentraties, maar deze zijn nodig om het baarmoederslijmvlies in orde te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe meer oestrogeen..

A

hoe dikker het baarmoederslijmvlies word

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe meer LH..

A

Hoe dichter bij de eisprong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe meer FSH..

A

Hoe meer de follikel rijpt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe minder progesteron

A

Hoe minder baarmoederslijmvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke stof maakt de baarmoeder klaar voor een mogelijke zwangerschap

A

Oestrogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stof maakt de baarmoeder klaar voor een mogelijke zwangerschap

A

Oestrogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke stof doet het geellichaam ontwikkelen in de eierstok

A

LH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stof brengt de mannelijke kenmerken te weeg

A

Testosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke stof is er bij vrouwen vooral aanwezig in de 2de helft vd cyclus

A

Progesteron

17
Q

Welk effect heeft FSH op het lichaam

A

rijpen vd follikels

18
Q

Welk effect heeft oestrogeen op het lichaam

A

groei vd borsten

19
Q

Welk effect heeft testosteron op het lichaam

A

baardgroei

20
Q

Welk effect heeft progesteron op het lichaam

A

afwerken van het verdikte baarmoederslijmvlies