Biologie Hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

Wat is een organisme

A

Een levend wezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer leeft een organisme

A

Als het de 7 levenskenmerken heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 7 levenskenmerken

A

Ademhalen, Uitscheiden, Voeden, Voortplanten, Groeien, Waarnemen, Bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer is iets dood

A

Als het geen levenskenmerken meer heeft iets dat dood is heeft wel geleefd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer is iets levensloos

A

Als het nooit heeft geleefd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is groei

A

Het groter en zwaarder worden van een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is ontwikkeling

A

De verandering in de bouw van een organisme Daardoor kunnen delen van je lichaam hun functie beter vervullen en er kunnen nieuwe delen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Delen van de zaad en hun functie

A

Zaadhuid: beschermt de zaad
Navel: hiermee zat het zaad vast in de vrucht
Poortje: Hierdoor neemt het zaad water op
Kiem: Het begin van een nieuwe plant
Zaadlobben: Hierin zit reservevoedsel opgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De levenscyclus van een zaadplant

A

Kieming: een zaad neemt water op de zaadhuid breekt open
Het worteltje groeit en komt naar buiten
De zaadlobben komen boven de grond en vormen de eerste bladeren
De kiemplant is de kleine plant die ontstaat bij de kieming.
aan de volwassen plant groeien bloemen
uit de bloemen ontstaan vruchten met zaden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is metamorfose

A

Metamorfose (gedaanteverwisseling)
Lichaamsbouw en levenswijze veranderen als het dier volwassen word.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

HOE WORD EEN JONG DIER VOOR DE METAMORFOSE GENOEMD

A

LARVE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De levenscyclus van een koolwitje

A

Een koolwitje heeft vier stadia ei-larve-pop-imago
Rups (larve) eet veel verveld enkele keren en groeit snel na de vervelling
Pop het dier zit in een cocon eet niet en beweegt nauwelijks
Metamorfose: Vleugels, grote ogen, roltong en voelsprieten
Imago volwassen vlinder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De levenscyclus van een kikker

A

Drie stadia ei–kikkervisje–kikker
Ei: kikkerdril een grote kluit kikkereieren in een sloot
Kikkervisje: Haalt adem met kieuwen en de huid en eet algen
Metamorfose: Staart en kieuwen verdwijnen poten en longen ontstaan
Kikker: leeft in het water en op het land haalt adem met de longen en de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3 verschillende ontwikkelingen bij mensen

A

Lichamelijke ontwikkeling: verandering in het lichaam

Geestelijke ontwikkeling: veranderingen in het verstand gevoelsleven en persoonlijkheid

Motorische ontwikkeling: leren van bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Levensfasen met leeftijd en kenmerken

A

Baby 0 tot 1½ kenmerken Groeispurt en is afhankelijk van andere mensen

Peuter 1½ tot 4 jaar kenmerken leert o.a. praten en lopen

Kleuter 4 tot 6 jaar leert o.a. fietsen tekenen en samenspelen

Schoolkind 6 tot 12 jaar Geestelijke ontwikkeling bijv. lezen schrijven en rekenen

Puber, 12 tot 16 jaar kenmerken groeispurt sterke lichamelijke en geestelijke ontwikkeling Voortplantingsorganen beginnen te functioneren Gevoelens veranderen humeur kan sterk wisselen

Adolescent word geheel zelfstandig

Volwassene 21 tot 65 jaar

Oudere boven 65 jaar
Veel oudere hebben hulp nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar of niet waar
PLANTEN MAKEN ZELF DE STOFFEN WAARUIT ZE BESTAAN

A

Waar doormiddel van fotosynthese ontstaat glucose waardoor de plant kan groeien

17
Q

Wat leveren planten aan mensen en dieren

A

Zuurstof en voedsel

18
Q

Uit glucose maakt een plant allerlei andere energierijke stoffen
waarom is dit belangrijk voor de plant, mens en dier

A

De plant kan daardoor groeien en ontwikkelen
Mensen en dieren eten planten als voedsel

19
Q

welke drie dingen heeft een plant nodig voor fotosynthese

A

Water uit de grond
Energie uit zonlicht
Koolstofdioxide uit de lucht

20
Q

wat ontstaat bij fotosynthese

A

Glucose en zuurstof
Zuurstof word afgegeven aan de lucht

21
Q

waar vind fotosynthese plaats

A

in alle groene delen van een plant vooral in de bladeren

22
Q

Noem drie fossiele brandstoffen

A

Aardolie aardgas en steenkool

23
Q

wanneer zijn die ontstaan en waaruit

A

Miljoenen jaren geleden uit resten van planten en organismes

24
Q

Wat word gemaakt van aardolie planten en dieren noem bij elk twee voorbeelden

A

Van aardolie bijvoorbeeld kunststoffen en andere grondstoffen
Van planten bijvoorbeeld Katoen en hout
Van dieren bijvoorbeeld wol linnen en beendermeel

25
Q

Aanpassingen bij waterplanten

A

De stengels zijn slap
De stengels kunnen luchtkanalen bevatten

26
Q

Aanpassingen bij landplanten in een vochtige en droge omgeving

A

in een vochtige omgeving grote dunne bladeren weinig of kleine wortels

In een droge omgeving kleine dikke bladeren veel of grote wortels

27
Q

Aanpassingen bij planten ter verdediging

A

stekels (braam)
Brandharen (brandnetel)
gif (koffieplant)

28
Q

Aanpassingen bij waterdieren

A

Bij vissen zijn de schubben en de huid bedekt met een laag slijm

Het lichaam is gestroomlijnd

29
Q

Soorten snavels en waarvoor ze geschikt zijn bij vogels

A

kegelsnavel (zaden)
Pincetsnavel (insecten)
Haksnavel (Prooidieren)
Priemsnavel (Bodemdiertjes)
zeefsnavel (plankton)

29
Q

Aanpassing aan de bek bij dieren

A

Miereneter lange kleverige tong om insecten te vangen geen tanden

Eekhoorn vier scherpe sterke tanden

30
Q

Aanpassingen aan de ondergrond bij dieren

A

Zoolgangers lopen op hun hele voet
Teengangers lopen op de tenen
Topgangers lopen op de top van de tenen

31
Q

Aanpassingen voor verdediging bij dieren

A

Stekels (egel)
Schutkleur (platstaartgekko)
gevaarlijk lijken (sabelsprinkhaan)
Schild of pantser (schildpad)
gif (schorpioen)

32
Q

wat zijn voedingsgewassen

A

planten waarvan mensen delen als voedsel gebruiken

33
Q

Delen van een plant die mensen als voedsel gebruiken

A

Wortels (peen radijs rode biet)
Stengels (asperges bleekselderij)
Bladeren (spinazie sla)
vruchten (tomaten paprika)
zaden (graan rijst erwten)

34
Q

waar of niet waar bij de fotosynthese (groei) gebruikt de plant vooral rood en blauw licht

A

Waar

35
Q

waarom is het positief als een plant meer licht krijgt

A

Het is positief omdat er dan langer fotosynthese kan plaatsvinden waardoor de plant meer groeit

36
Q

Kenmerken nestblijvers

A

Bij geboorte vaak kaal hulpeloos en blind

Ze blijven een paar weken in het nest en worden verzorgd door de ouders

Vogels kunnen liegen en dieren kunnen lopen als ze het nest verlaten

37
Q

Nestvlieders kenmerken

A

Na de geboorte veren vacht en kunnen al zien

ENKELE UREN NA DE GEBOORTE KUNNEN ZE ZELFSTANDIG HUN OUDERS VOLGEN

vogels kunnen pas na enkele maanden vliegen

38
Q

Waarom ontwikkelen nestblijvers sneller dan nestvlieders ook al zijn nestvlieders veel meer ontwikkeld na de geboorte

A

Nestblijvers krijgen zoveel voedsel van hun ouders dat ze erg snel kunnen groeien en uiteindelijk de nestvlieders voorbijgaan