Biologie H2 Flashcards

1
Q

Aminozuur

A

Bouwsteen van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Amyloplast

A

Kleurloze plastide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Autotroof

A

Zelf voedend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Biotochnologie

A

Gebruik van organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cellulose

A

Bouwstof voor de celwand van planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Chromatide

A

Een van de identieke helften van DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Chromoplast

A

Oranje tot rood gekleurde plastide geeft kleur aan onderdelen van planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Enzym

A

Een stof die een reactie versnelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eukaryoot

A

Organismen waarvan cellen een celkern hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fosfolipiden

A

Vetachtige stof met een fosfaatgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Genetisch gemodificeerd

A

Door mensen veranderd DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Genoommutatie

A

Den wijziging in het aantal DNA-moleculen per cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gist

A

Eencellige schimmelsoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Heterotroof

A

Organismen dat leeft van organische stoffen, dus leeft van andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mineraal

A

Zout, vb Fe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mutatie

A

Verandering in het DNA-molecuul

17
Q

Prokaryoot

A

Eencellig organisme, zonder celkern

18
Q

Puntmutatie

A

Een verandering van één basenpaar in het DNA-molecuul

19
Q

Diffusie

A

Verplaatsing van deeltjes kost geen energie

20
Q

Actief transport

A

Transport via membraan kost wel energie

21
Q

Eiwitmantel

A

Omhulsel van een virus

22
Q

Endocytose

A

Opname van water

23
Q

Gastheercel

A

Cel dat een virus gebruikt om zich te vermenigvuldigen

24
Q

Gefaciliteerd transport

A

Transport dat zich plaatsvind via transportkanaaltjes in een membraan

25
Q

Genetische gemodificeerd organisme

A

Organisme met gewijzigd DNA

26
Q

Heterotroof

A

Afhankelijk van een ander organisme

27
Q

Hypertonisch

A

Een hogere osmotische waarden

28
Q

Isotonisch

A

Gelijke osmotische waarden

29
Q

Permeabel

A

Doorlaatbaar

30
Q

Placebo

A

Nepmedicijn

31
Q

Plasmolyse

A

Het celmembraan laat los van de celwand, door het krimpen

32
Q

Turgor

A

Druk op de celwand