BIO11T Flashcards

1
Q

Halofielen

A

Bacteriën die in extreme zoute omstandigheden leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Flagella

A

Een soort staart waarmee prokaryoten zich voortbewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fimbriae

A

Een soort haarachtige aanhangsels waarmee prokaryoten aan substraat of aan elkaar kunnen plakken. Iets langere aanhangsels worden pili genoemd, hiermee trekken cellen zich naar elkaar toe voor DNA overdracht (ook wel sexpili)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Xyleem (transport)

A

Transporteert water en mineralen van wortels naar scheuten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Floeeëm (transport)

A

Transporteert producten van fotosynthese van waaruit ze worden gemaakt of opgeslagen tot waar ze nodig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Secundaire groei

A

Bij de diktegroei van een plant neemt de omvang van de stengel en de wortel in de breedte toe door uitbreiding en vergroting van het aantal cellen in de breedte van een plant. Dit geeft naast een grotere stabiliteit een grotere transportcapaciteit voor water en voedingsstoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Primaire groei

A

Apicale meristemen apical meristems, gelegen bij de wortel en scheuttoppen leveren cellen die primaire groei primary growth (lengtegroei) mogelijk maken. Door primaire groei kunnen wortels zich door de grond verspreiden en worden scheuten gemaakt om de blootstelling aan licht te vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bladstand

A

De rangschikking van bladeren op een stengel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Humus

A

De overblijfselen van dode organismen en andere organische stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De lemen

A

De bovengrond die het meest vruchtbaar is en de meest overvloedige groei ondersteunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Irrigatie

A

is het met gebruikmaking van allerlei technische middelen toevoegen van water aan landbouwgewassen bij een tekort aan neerslag. Hierdoor wordt de verbouw van gewassen met een betere opbrengst mogelijk gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mycorrhizae

A

Een mutualistische associatie van plantenwortels en schimmels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ectomycorrhizae

A

Associatie van een schimmel met een plantenwortelstelsel waarbij de schimmel de wortels omringt maar niet zorgt voor instulping van de plasmamembranen van de gastheercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Arbusculaire mycorrhizae

A

Associatie van een schimmel met een plantenwortelstelsel waarbij de schimmel zorgt voor instulping van de plasmamembranen van de gastheercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Basale metabolische snelheid (BMR)

A

De minimale metabole snelheid van een niet-groeiende endotherm die in rust is, een lege maag heeft en geen stress ervaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Standaard metabolisch snelheid (SMR)

A

De metabole snelheid van een nuchtere, niet-gestresste ectotherm in rust bij een bepaalde temperatuur

17
Q

Vitaminen

A

Zijn organische moleculen die in zeer kleine hoeveelheden in het dieet nodig zijn

18
Q

Amylase

A

Breekt zetmeel (planten) en glycogeen af (dieren)

19
Q

Mutualisme

A

is in de ecologie een interactie tussen twee levensvormen (bionten) waarbij beide voordeel hebben van die interactie

20
Q

Parasitisme

A

is een vorm van samenleven tussen twee soorten waarbij de ene soort (de parasiet) een voordeel heeft en de andere soort een nadeel.

21
Q

Commensalisme

A

Commensalisme is in de ecologie een interactie tussen twee organismen, waarbij het ene voordeel heeft en het ander niet beïnvloed is.

22
Q

De apoplast

A

bestaat uit alles buiten de plasmamembranen van levende cellen en omvat celwanden, extracellulaire ruimten en het inwendige van dode cellen zoals bloedvatelementen en tracheïden.

23
Q

De symplast

A

bestaat uit de gehele massa van cytosol van alle levende cellen in een plant, evenals de plasmodesmata, de cytoplasmatische kanalen die ze onderling verbinden.

24
Q

Waterpotentiaal

A

De fysische eigenschap die de richting voorspelt waarin water zal stromen

25
Drukpotentiaal
De fysieke druk op een oplossing.
26
Aquaporinen
(transporteiwitten) Vergemakkelijken het transport van watermoleculen door plasmamembranen van plantencellen.
27
Bulkflow
Transport van hoge naar lage druk, treedt op binnen gespecialiseerde cellen, namelijk de tracheïden en bloedvatelementen van de xyleem en de zeef-buiselementen van het floëem.
28
Caspariaanse ring van de endodermis
Voorkomt dat de ionen terug de cortex en de bodem in lekken.
29
Worteldruk
In de meeste planten een kleine mechanische druk die het xyleemsap een paar meter omhoog duwt.
30
Cohesi-spanning mechanisme
Transpiratie levert een aantrekkingskracht op voor het stijgen van het xyleemsap
31
Transpiratie
Het is dit verlies aan waterdamp door diffusie en verdamping.
32
Xerofyten
Planten die zijn aangepast aan droge omgevingen.
33
Translocatie
Het transport van producten van de fotosynthese
34
Angiospermen
Bedektzadigen: te herkennen door bloemen en planten zich voort met zaden in vruchten
35
Plasmodesmata
Open kanaaltje in plantencelwand