bio thema 3 Flashcards

1
Q

organen

A

organen zijn delen van organisme die bepaalde taken uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

orgaan donatie

A

vanaf je 12e is het mogelijk om je als donor te registreren vanaf je 16e wordt aan je ouders nog toestemming gevraagd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

organenstelsel

A

een groep organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cellen

A

organismen bestaan uit cellen ze zijn erg klein kan je alleen zien met een hulpmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

weefsel

A

cellen van hetzelfde typen die bij elkaar liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

lichtmicroscoop

A

gebruikt op school om cellen te bekijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

transplantatie

A

de operatie waarbij iemand een donororgaan of weefsel krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voorwerpglas

A

dik glas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dekglas

A

dun glas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cytoplasma

A

water met opgeloste stoffen waarin deeltjes zweven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

celmembraan

A

een dun vliesje dat de inhoud van de cel scheidt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

celkern

A

de celkern bestaat uit kernplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vacuole

A

een blaasje gevuld met vocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

celwand

A

zorgen voor stevigheid en is tussencelstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

plastiden

A

kunnen voorkomen in het cytoplasma van plantencellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bladgroenkorrels

A

door bladgroenkorrels zijn planten groen

17
Q

kleurstofkorrels

A

komen voor in de cellen van bloemen vruchten met een gele oranje of rode kleur

18
Q

zetmeelkorrels

A

zijn kleurloos en zit zetmeel in opgeslagen

19
Q

celorganellen

A

delen van een cel met een eigen functie

20
Q

mitochondrien

A

bruine rondjes en staafjes

21
Q

ribosomen

A

belangrijk voor productie van eiwitten in cellen

22
Q

chromosomen

A

langgerekte dunne draden

23
Q

lichaamcellen

A

huidcellen, levercellen en spiercellen

24
Q

DNA

A

erg lang molecuul dat gedeeltelijk om eiwitten gewonden is

25
erfelijke eigenschappen
informatie die je van je ouder hebt geërfd
26
gen
een stukje DNA
27
stamcellen
cellen die nog niet gespecialiseerd zijn
28
verschillende stamcellen zijn:
huidcellen zenuwcellen bloedcellen