Bio Thema 1 par 1 Flashcards
Biologie is overal
Wat bestudeer je in de biologie ?
Organismen
Wat zijn organismen ?
Organismen zijn levende wezens, zoals planten, dieren, schimmels en bacterien.
Wat vertonen alle levende organismen ?
Levensverschijnselen, zoals voortplanting, groei, ontwikkeling en stofwisseling.
Hoe noem je het als de organisme geen levensverschijnselen meer vertoont ?
Je noemt het dood
Wat noem je dingen in de natuur die nooit hebben geleefd ?
Levenloos
Noem hoe een levensloop werkt :
De levensloop begint direct na het ontstaan van het organisme. Dan begint een organisme met groeien en ontwikkelen. Tijdens de ontwikkeling treden er veranderingen op in de bouw en het functioneren van het organisme of van bepaalde delen ervan. Je kunt een levensloop daardoor verdelen in verschillende fasen of stadia. De levensloop eindigt met de dood van het individu.
Individuen behoren tot dezelfde soort als zij zich onderdeling kunnen voortplanten en daarbij vruchtbare nakomelingen kunnen voortbrengen. Alle individuen van een soort doorlopen tijdens hun levensloop dezelfde stadia. Hoe noem je dit ?
Dit noem je een levenscyclus van een soort. En het eindigt alleen als de soort uitsterft.
Noem de organisatieniveaus van de biologie van klein naar groot :
Molecuul-Organel-Cel-Weefsel-Orgaan-Orgaanstelsel-Organisme-Populatie-Levensgemeenschap-Ecosysteem-Systeem Aarde
In een cel tref je onderdelen aan met een bepaalde functie:
De organellen
Hoe noem je een groep cellen met dezelfde vorm en functie ?
Een weefsel
Wat gaat vormen als verschilllende weefsels samen bij elkaar zijn ?
Een orgaan
Hoe vormt een orgaanstelsel ?
Wanneer organen die samen een bepaalde functie uitoefenen
Wat behoren organismen zich tot ?
Een populatie
Alle verschillende populaties die in een gebied samenleven noem je een :
Levensgemeenschap