bijwoorden Flashcards
1
Q
illic
A
daar
2
Q
ne … quidem
A
zelfs niet
3
Q
vix
A
nauwelijks
4
Q
quondam
A
ooit
5
Q
haud
A
helemaal niet
6
Q
prope
A
dichtbij
7
Q
plerumque
A
meestal
8
Q
huc
A
hierheen
9
Q
tum
A
zo zozeer
10
Q
usque
A
ononderbroken
11
Q
praeterea
A
bovendien
12
Q
inde
A
vandaar vanwaar daarom
13
Q
ubi
A
waar daar waar
14
Q
fere
A
bijna meestal
15
Q
quippe
A
immers