Betrouwbaarheidsintervallen - M6 Flashcards

1
Q

Wat doet een schatter (estimator)?

A

Is een steekproefwaarde (sample statistic) die we gebruiken om een populatieparameter in te schatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een puntschatter?

A

Het is een schatting van een specifiek percentage. Het is de ‘best guess’ van de parameter. Bijvoorbeeld: 76% van de respondenten geeft aan achter de maatregel te staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is intervalschatten?

A

Dat is waartussen het echte percentage (van de populatieparameter) ligt. Bijvoorbeeld: tussen de 71 en 75% zegt achter de maatregel te staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het ‘betrouwbaarheidsinterval’ van een parameter?

A

Dat is een interval van waarden, waarvan we met een bepaal vertrouwen aannemen dat de ‘‘ware’’ waarde van de populatieparameter daarin ligt. Hoe zeker je bent van de geschatte waarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het ‘betrouwbaarheidsniveau’?

A

Kan dat de populatieparameter daadwerkelijk in het interval ligt. Mate van zekerheid die je wilt aanhouden, zoals bijvoorbeeld 95%. Oftewel: hoe zeker je bent dat het daadwerkelijk de mening van de totale populatie vertegenwoordigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen confidence en realibility in het Engels?

A

Confidence > zekerheid van een voorspelling.

Reliability > consistentie van een schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de formule om een betrouwbaarheidsinterval (B.I.) te berekenen?

A
B.I. = puntschatter +-/ foutmargen.
Foutmarge = Z-score * Standaardfout (S.E).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het meest gebruikte betrouwbaarheidsniveau?

A

0.95

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zegt het betrouwbaarheidsniveau?

A

Je weet met 95% zekerheid dat de populatieparameter in een bepaald betrouwbaarheidsinterval ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de foutenkans?

A

a (alpha)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe bereken je het betrouwbaarheidsniveau?

A

1 - a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar moet je op letten als je zoekt naar de benodigde Z-score?

A

1 - a / 2. Je moet het door twee delen want je het áltijd afwijkingen in twee staarten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar moet je opletten bij het interpreteren van 95%?

A

De interpretatie is NIET: 95% kans dat de populatieparameter een bepaalde waarde aanneemt.

Je kan nooit zeggen dat er een kans i op de ‘ware’ waard, want die staat natuurlijk gewoon vast (het populatieproportie ligt vast).

Op lange termijn bevat 95% van de intervallen de ware ‘mu’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doet het wijzigen van het betrouwbaarheidsniveau met het interval?

A

Bij een hoger betrouwbaarheidsniveau zal de interval groter worden. Je schatting wordt dus minder precies met meer zekerheid (hogere Z-score).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doet het wijzigen van de steekproefgrootte met het interval?

A

De standaardfout verandert, de rest blijft hetzelfde (als de steekproefwaarden hetzelfde is). Een kleinere steekproef levert minder nauwkeurige informatie op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer wordt een betrouwbaarheidsinterval kleiner?

A
  • Het betrouwbaarheidsniveau (1-a) afneemt.

- Steekproefgrootte toeneemt.

17
Q

Welke verdeling hou je aan als we het hebben over gemiddelden (en betrouwbaarheidsintervallen)?

A

De T-verdeling in plaats van de normale verdeling (Z-verdeling).

18
Q

Wanneer lijkt de T-verdeling op de Z-verdeling?

A

Als de steekproef heel groot is.

19
Q

Welke tabel gebruik je voor de T-verdeling?

A

Tabel B

20
Q

Wanneer gebruik je een T-verdeling en wanneer een Z-verdeling?

A

T-verdeling: gemiddelde

Z-verdeling: proporties

21
Q

Wat moet je altijd doen bij de DF (vrijheidsgraden)?

A

N-1 (maximale is 100).

22
Q

Waar moet je rekening mee houden als je de T-verdeling gebruikt?

A
  • Moet door middel van randomizatie vergaard zijn.

* Data moet normaal verdeeld zijn (centrale limietstelling)

23
Q

Wanneer is de betrouwbaarheidsintervalmethode niet robuust?

A
  • Er extreme outliers zijn

* Er geen sprake is van een willekeurige steekproef

24
Q

Stel voor, uitkomst een betrouwbaarheidinsterval is 0,99 - 1.08. Wat kan je dan concluderen?

A

Dat je met 95% zekerheid kan concluderen dat het aantal sekspartners van Amerikanen zal liggen tussen de 0.99 en 1.08.

25
Q

Waar moet je op letten bij de uitkomst van het betrouwbaarheidsinterval?

A

Het bekent niet dat 95% van de populatie in het interval ligt. Maar 95% van de steekproeven die je trekt.