Belangrijke dingen om op te noemen Flashcards
Hoofdzaken van het bestuursrecht
- Organisatie: welke overheidsinstantie is bevoegd om het probleem op te lossen?
- Bevoegdheden: hoe kan deze instantie dit probleem oplossen?
- Normering: aan welke normen moet deze instantie zich houden?
- Handhaving: wat kan deze instantie doen als de regels niet worden nageleefd?
- Rechtsbescherming: wat kan de burger ondernemen tegen het optreden van deze overheidsinstantie?
Legaliteitsvereiste bestaat uit twee componenten
- Bestuursbevoegdheden moeten berusten op een wettelijke grondslag
- Bestuursbevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met de wet (negatief aspect)
Specialiteitsbeginsel
De bestuursbevoegdheden mogen slechts worden uitgeoefend ter behartiging van het specifieke belang waarvoor de wettelijke regeling is vastgesteld. Het ‘algemeen belang’ is te vaag. Altijd houden aan een doel waarvan de bevoegdheid aan je is toegekend
Verticaal gelede normstelling
Normstelling van een bepaalde activiteit vindt plaats op verschillende niveaus (bv. variërend van wet in formele zin tot beschikking). Sluit aan op legaliteit
Horizontale gelede normstelling
Normstelling van een bepaalde activiteit vindt plaats in meerdere wetten (en daarop gebaseerde lagere regelgeving). Sluit aan op specialiteit, altijd gericht op een bepaald doel.
Aanbouwwet
Wet waar nog andere wetten of andere wetshoofdstukken aan vastgekoppeld kunnen worden of die op een andere manier nog uitgebreid kan worden
Doelstellingen
oHarmonisatie van bestuursrechtelijke wetgeving
oVereenvoudiging en systematisering van wetgeving
oCodificatie van normen die in de rechtspraak zijn ontwikkeld
oTreffen van voorzieningen die een algemene regeling behoeven
Verhouding van wetgeving (2 regels)
- De bijzondere wet gaat voor de algemene wet, ook al zijn ze van gelijke rang.
- De hogere wet gaat voor de lagere wet
Vier categorieën Awb- bepalingen
- Dwingend recht: alleen afwijking bij wet in formele zin mogelijk
- Regelend recht: ook afwijking in lagere wetgeving (‘bij wettelijk voorschrift’) mogelijk. Staat echter uitzonderingen op die hoofdregel toe in een wettelijk voorschrift
- Aanvullend recht: hoofdregel in (lagere) wetgeving, vangnet in Awb
- Facultatief recht: alleen van toepassing indien dit expliciet is bepaald
2 routes
1.De Staat, de provincies, de gemeenten, de waterschappen, alsmede
alle lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende
bevoegdheid is verleend, bezitten rechtspersoonlijkheid.
-Openbare lichamen: rechtspersoonlijkheid o.g.v. art. 2:1 lid 1 BW
2.Andere lichamen, waaraan een deel van de overheidstaak is opgedragen, bezitten slechts rechtspersoonlijkheid, indien dit uit het bij of krachtens de wet bepaalde volgt.
-Andere lichamen: RP o.g.v. art 2:1 lid 2 BW jo. Bijzondere wet
Openbaar gezag
Het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten (publiekrechtelijke bevoegdheden)
Uitzonderingen: soms geen wettelijke grondslag, maar toch b-orgaan.
I.Verstrekking van uitkeringen of financiële voorzieningen:
i. als een of meer a-organen de criteria voor het verstrekken van die
uitkeringen of voorzieningen in beslissende mate bepalen, én
ii. als een of meer a-organen die uitkeringen of voorzieningen in
overwegende mate (minstens 2/3) financieren
(ABRvS 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3379)
II.Ambtenarenrecht (‘werkzaam in de openbare dienst’): ‘overwegende
overheidsinvloed’ op het functioneren van privaatrechtelijke rechtspersoon
Uitzonderingen bestuursorgaan
- Uitzonderingen (art. 1:1 lid 2(lid 2 maakt uitzonderingen) Awb)
- Wetgevende macht
- Rechtsprekende macht
- Uitzondering op de uitzonderingen (art. 1:1 lid 3 Awb) Ambtenaren werkzaam bij de uitgezonderde instellingen
- Uitzondering op de uitzondering op de uitzondering: art. 1:1 lid 3 Awb (slot): een voor het leven benoemde ambtenaar bij Raad van State / Algemene Rekenkamer (wordt op het tentamen niet gevraagd)
ZBO
Een bestuursorgaan van de centrale overheid dat bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling met openbaar gezag is bekleed, en dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister (art. 1 Kaderwet zbo’s)
Feitelijke handeling
Handeling niet gericht op rechtsgevolg. Kan rechtsgevolgen hebben, maar is niet gericht op rechtsgevolgen