Begrippenlijst Planten

Question 1

Adhesie

Answer 1

in de natuurkunde is adhesie de onderlinge aantrekkingskracht tussen ongelijke moleculen zonder dat er sprake is van een chemische binding

Question 2

Auxine

Answer 2

zijn een groep plantenhormonen met vergelijkbare structuur en effecten, die in planten een groot aantal belangrijke functies vervullen, zoals de groei van bovengrondse delen

Question 3

Bastvaten

Answer 3

transportkanalen in de bast, vooral bedoeld om suikers te vervoeren die gevormd zijn in het blad

Question 4

Callus

Answer 4

callus bestaat uit ongedifferentieerde, totipotente cellen

Question 5

Cambium

Answer 5

is een weefsellaag in planten, vooral bekend van bomen en struiken, die altijd ten minste ŽŽn cambium hebben. Het is een delingsweefsel, een van de weinige plaatsen in een plant waar nieuwe cellen gemaakt worden.

Question 6

Capillaire werking

Answer 6

opstijging van een vloeistof (meestal water) in nauwe kanalen door onderlinge aantrekking van moleculen. In de bodem heeft dit stijging van het grondwater tot gevolg. In planten gaat het water in de houtvaten door capillaire werking omhoog.

Question 7

Celdifferentiatie

Answer 7

proces, waarbij cellen steeds meer gaan verschillen in vorm en functie. Celdifferentiatie treedt op bij de ontwikkeling van een meercellig individu.

Question 8

Cellulose

Answer 8

polymerisatieproduct van glucose. Cellulose is een bestanddeel van de celwanden.

Question 9

Celspecialiasatie

Answer 9

proces waarbij, bij de ontwikkeling van een meercellig individu, elke cel zijn specifieke bouw en functie krijgt.

Question 10

Celstrekking

Answer 10

groei van de cel door opname van water in de vacuole. Celstrekking draagt bij planten bij aan groei en stevigheid van plantenweefsels.

Question 11

Cohesie

Answer 11

is de onderlinge aantrekkingskracht tussen gelijke moleculen zonder dat er sprake is van een chemische binding

Question 12

Complete bloem

Answer 12

bloem met kelkbladeren, kroonbladeren, meeldraden en stampers

Question 13

Cuticula

Answer 13

waslaagje

Question 14

Endodermis

Answer 14

binnenste cellenlaag van de schors (Schorsgrenslaag), vooral bij wortels. De endodermis is betrokken bij de selectieve opname van stoffen door de wortel.

Question 15

Enten

Answer 15

hierbij wordt een deel van een plant (de ent) vastgemaakt op een deel van een andere plant (de onderstam)

Question 16

Epidermis

Answer 16

opperhuid, buitenste cellaag (cellagen) van wortel, stengel en blad.

Question 17

Ethyleen

Answer 17

is een hormoon in planten, waar het verschillende effecten heeft. Een ervan is dat ethyleen wordt geproduceerd door sommige rijpende vruchten.

Question 18

Floëem (phloem in Engels)

Answer 18

de bastvaten

Question 19

Fotoperiodiciteit

Answer 19

is het verschijnsel dat organismen - meer in het bijzonder planten - in hun fysiologie reageren op de jaarlijkse verschillen in daglengte.

Question 20

Fototropie

Answer 20

is een biologisch verschijnsel, waarbij een organisme op de uitwendige lichtprikkel reageert.

Question 21

Geotropie

Answer 21

is het verschijnsel dat de groei van planten beinvloed wordt door de zwaartekracht

Question 22

Houtvaten

Answer 22

transportkanaal voor water en zouten, soms ook voor organische stoffen. Bij het ontstaan van houtvaten worden de wanden tussen in elkaars verlengde liggende cellen opgeruimd, waarna de cellen sterven.

Question 23

Huidmondjes

Answer 23

openingen in de opperhuid van planten, bestaande uit twee sluitcellen rond een regelbare spleet. De huidmondjes dienen voor de gaswisseling.

Question 24

Incomplete bloem

Answer 24

bloem mist iets uit dit rijtje: kelkbladeren, kroonbladeren, meeldraden en stampers

Question 25

Kelk

Answer 25

krans van buitenste bloembekleedselen, meestal groen gekleurd en kleiner dan de kroon

Question 26

Kloon

Answer 26

groep van individuen die door ongeslachtelijke voortplanting uit 1 organismen is ontstaan

Question 27

Kroon

Answer 27

krans van binnenste bloemblaadjes. Kroonbladeren zijn meestal niet groen en groter dan kelkbladeren

Question 28

Kruisbestuiving

Answer 28

bestuiving waarbij het stuifmeel van een bloem van een andere plant van dezelfde soort komt.

Question 29

Lignine

Answer 29

(houtstof) is een stof, die voorkomt in de celwand van verschillende cellen.

Question 30

Meristemen

Answer 30

het meristeem of plantaardig delingsweefsel bevindt zich op speciale plaatsen in de plant.

Question 31

Mitose

Answer 31

kerndeling waardoor twee kernen ontstaan die hetzelfde genotype hebben als de oorspronkelijke kern.

Question 32

Ongeslachtelijke voortplanting

Answer 32

vegetatieve voortplanting is een voortplantingsstrategie waarbij het nieuwe individu ontstaat uit een deel van het ouderindividu. Er vindt geen meiose en geen kernversmelting plaats.

Question 33

Parenchym

Answer 33

weefseltype (vulweefsel) bestaande uit cellen met een dunne, niet verhoute wand, die het vermogen tot celdeling behouden hebben. Bij beschadiging in een plant gaan de parenchymcellen zich delen en een wondweefsel (callus) vormen dat de wond afsluit.

Question 34

Pollen

Answer 34

Stuifmeel

Question 35

Polyploïdie

Answer 35

chromosomen komen in de kern meer dan een paar voor, zoals 3n of 4n

Question 36

Primaire celwand

Answer 36

vrijwel alle plantencellen hebben een primaire celwand. Na de mitose wordt allereerst de celplaat gevormd. Daarna wordt er vanuit de nieuwe cellen direct een verdikkingslaag aangegebracht: de primaire celwand. Hij bestaat vooral uit cellulose.

Question 37

Sacharose

Answer 37

een disacharide waarvan elk molecuul bestaat uit een glucose-eenheid en een fructose-eenheid.

Question 38

Secundaire celwand

Answer 38

als de strekkingsgroei van de cel afgelopen is, kan een tweede verdikkingslaag worden afgezet. De secundaire wand groeit alleen in de dikte, niet in de oppervlakte. Hij kan opgebouwd zijn uit meerdere lagen. Hij bevat gewoonlijk veel lignine.

Question 39

Sluitcel

Answer 39

opvallend gevormde epidermiscel om een regelbare opening in de epidermis. De opening en sluitcellen vormen samen het huidmondje.

Question 40

Stamcel

Answer 40

(embryonale) cel, waaruit zich weefsels ontwikkelen.

Question 41

Stamper

Answer 41

vrouwelijk geslachtsorgaan van de zaadplant. Een stamper bestaat uit stempel(s), stijl(en) en vruchtbeginsel.

Question 42

Stuifmeelbuis

Answer 42

een buisvormige uitgroeiing van de stuifmeelkorrel waardoor de vegetatieve kern en de generatieve kernen uit de stuifmeelkorrel de eicel in het zaadbeginsel kunnen bereiken.

Question 43

Vaatbundel

Answer 43

verzameling houtvaten en bastvaten en ander weefsel in kruidachtige stengels en bladeren

Question 44

Voorjaarshout

Answer 44

hout uit jaarring met wijde houtvaten en dunne wanden

Question 45

Vruchtbeginsel

Answer 45

gedeelte van de stamper dat een of meer zaadbeginsels bevat

Question 46

Waterpotentiaal

Answer 46

is een maat voor de energietoestand van water in vergelijking met zuiver water en bepaalt de richting en beweging van het water

Question 47

Weefselkweek

Answer 47

een stukje weefsel wordt uit een plant gesneden en onder steriele omstandigheden opgekweekt tot nieuwe planten

Question 48

Worteldruk

Answer 48

druk in de houtvaten als gevolg van osmose door actief zouttransport door de endodermiscellen vanuit de wortelschors naar de houtvaten.

Question 49

Wortelharen

Answer 49

uitstulping van een epidermiscel van een wortel

Question 50

Xyleem

Answer 50

de houtvaten

Question 51

Zaadbeginsel

Answer 51

onderdeel van een vruchtbeginsel dat een eicel bevat en dat na bevruchting uitgroeit tot een zaad.

Question 52

Zeefplaat

Answer 52

openingen in de dwarswanden van bastvaten

Question 53

Zelfbestuiving

Answer 53

bestuiving waarbij pollen op stempels van bloemen van dezelfde plant terechtkomt.

Question 54

Zomerhout

Answer 54

hout uit jaarring met dikke wanden en nauwe vaten

Question 55

Zeefvat

Answer 55

de bastvaten; transportkanalen in de bast