Begrippenlijst jaar 1 Flashcards
Observationeel onderzoek
Onderzoekers doen niks om de uitkomst te beïnvloeden maar observeren naar wat er gebeurt.
Experimenteel onderzoek / Interventie onderzoek
Onderzoekers beïnvloeden de uitkomst. Ze introduceren een behandeling.
Wat geeft meer waardevolle informatie: een observationeel onderzoek of een experimenteel onderzoek?
Observationeel onderzoek levert minder waardevolle informatie op dan experimenteel onderzoek omdat het onmogelijk is om alle factoren die invloed hebben op de uitkomst te onderdrukken. Dit kan in een experimenteel onderzoek wel.
Randomized controlled trial
Patiënten worden gerandomiseerd om de nieuwe behandeling of de controle behandeling te krijgen. RCT’s worden als optimaal beschouwd.
Cross-over design
Een vergelijking binnen een individu. Als er 2 behandelingen zijn krijgt elk individu beide behandelingen. Je krijgt hier random eerst de ene en dan de andere behandeling. Hiertussen zit een washout period waarin het effect van de eerste behandeling ongedaan wordt gemaakt zodat die geen invloed kan hebben op het resultaat. Het kan dus alleen met een symptoom bestrijdingsbehandeling en dus niet met een genezende.
Case-control studies
Vergelijkt de kenmerken van een groep patiënten met een bepaalde ziekte-uitkomst (case) met een groep individuen zonder de ziekte-uitkomst (de controles), om te zien of blootstelling aan een bepaalde factor meer of minder vaak voorkwam in de case t.o.v. de controles.
Longitudinale studies
Bij longitudinaal onderzoek worden dezelfde proefpersonen herhaaldelijk onderzocht om te bepalen of er na verloop van tijd veranderingen zijn opgetreden.
Cross-sectionele studies
Een studie die uitgevoerd is op één enkel moment. Een enquête is een voorbeeld hiervan. Hierbij is het doel om het geloof of de houding van individuen ten opzichte van een bepaald probleem in een grote steekproef van de bevolking te beschrijven
Prospectief / Retrospectief onderzoek
Prospectief is dat je nu begint met het volgen van een individu in de tijd. Retrospectief is een individu zijn verleden bekijken en kijken naar factoren die invloed gehad kunnen hebben op het resultaat.
Wat is er betrouwbaarder longitudinale studies of cross-sectionele studies?
Longitudinale studies duren over het algemeen langer dan cross-sectionele studies. Hierdoor zijn er meer middelen nodig en als het op geheugen wordt gedaan van de patiënt of medisch dossier kunnen er onbetrouwbaarheden ontstaan.
Non-inferiority trial
Aan tonen dat een behandeling niet minder effectief is dan een standaardbehandeling.
Pragmatische studie
Een klinische studie die zich richt op de correlatie tussen behandelingen en resultaten in de praktijk van het gezondheidssysteem in plaats van zich te concentreren op het bewijzen van oorzakelijke verklaringen voor resultaten. De uitgebreide confounding met inclusie- en exclusiecriteria die zo streng zijn dat ze het risico lopen de onderzoeksresultaten irrelevant te maken voor de praktijk. Dit is bij een pragmatische studie dus niet.
Continue variabele
Een continue variabele kan in een bepaald interval iedere waarde aannemen. Lengte, gewicht en temperatuur zijn continue variabelen (bijvoorbeeld 37.3 graden Celsius).
Categorische variabele
Categorische variabelen representeren categorieën of groeperingen. Je kunt ervoor kiezen om de categorieën nummers toe te kennen (bijvoorbeeld auto = 1, bus = 2, trein = 3), maar je kunt dan niet met de nummers rekenen. Ze geven immers geen hoeveelheden aan, maar ze vormen numerieke labels voor de categorie.
Nulhypothese
De nulhypothese (H0) is de bewering dat er geen effect is op de populatie.
Populatie
Onderzochte groep patiënten.
Normale verdeling
De normale verdeling is een kansverdeling die beschrijft hoe data verspreid zijn. Normaal verdeelde data heeft de volgende eigenschappen:
- Observaties rond het gemiddelde zijn het waarschijnlijkst
- Hoe verder waardes van het gemiddelde af liggen, hoe onwaarschijnlijker het is deze waarden te observeren
- Waardes boven en onder het gemiddelde zijn even waarschijnlijk.
Mediaan
Middelste getal in een getallen reeks.
Standaarddeviatie
Een maat voor de spreiding van een variabele of van een verdeling of populatie. Binnen één standaarddeviatie ligt 68,2% van de observaties (34,1% + 34,1%), binnen twee standaarddeviaties 95,2% en binnen drie standaarddeviaties 99,6%.
Wat houdt een lage standaarddeviatie in?
Een lage standaarddeviatie geeft aan dat er weinig spreiding rondom het gemiddelde is en dat het gemiddelde de data dus goed representeert.
Gemiddelde
Het gemiddelde (ook rekenkundig gemiddelde genoemd) is de som van de waarden van een groep getallen gedeeld door het aantal getallen in de groep.
Standaardfout / standaarderror
Een maatstaf voor de precisie van het steekproefgemiddelde. Standaarderror = SD/√N. Een grote standaardfout betekent dat de gemiddelde lichaamslengte die is gevonden in de steekproef, geen goede puntschatting is van de werkelijke gemiddelde lichaamslengte.
P-waarde
De p-waarde geeft aan hoe extreem de gevonden waarde voor de toetsingsgrootheid in de verdeling onder de nulhypothese is. Hoe kleiner de p-waarde, hoe extremer de uitkomst. In de praktijk worden waarden van 5% en 1% aangehouden als grens; is de p-waarde kleiner, dan spreekt men van een significante, resp. sterk significante uitkomst.
Betrouwbaarheidsinterval
Interval van betrouwbare waardes. Als je bijvoorbeeld een betrouwbaarheidsinterval met een betrouwbaarheidsniveau van 95% kiest, betekent dit dat je ervan overtuigd bent dat de schatting 95 van de 100 keer tussen de bovenste en onderste waarden van het betrouwbaarheidsinterval zal vallen.
Range
Mate van spreiding. Dus verschil tussen hoogste en laagste waarde.
Interkwartielafstand
Iedere verdeling waarbij de waarden zijn gerangschikt van laag naar hoog kan worden verdeeld in vier gelijke delen (kwartielen). De interkwartielafstand (IQR) bevat het tweede en derde kwartiel, wat neerkomt op het middelste deel of de “middelste helft” van je dataset.
Percentiel
Geven alleen een rangorde aan: hoeveel mensen scoren hoger, hoeveel mensen scoren lager. Percentiel10 dan ligt 90% van de observaties erboven.
Steekproef
Selectie uit totale populatie, het is te duur en te intensief om de hele bevolking te testen. Hoe kleiner de steekproef grootte hoe groter de kans is op toeval. Hoe groter de steekproef hoe dichter bij we komen bij het ware gemiddelde.
Significantie en betrouwbaarheidsniveaus
Het verschijnsel komt vaker voor dan volgens de kansberekening binnen de grenzen van het toeval mogelijk is. De p-waarde (ook wel p-value, overschrijdingskans of kanswaarde genoemd) geeft informatie over de statistische significantie van een resultaat. In de meeste onderzoeken wordt een p-waarde van 0.05 of minder als statistisch significant beschouwd, maar deze drempel kan ook hoger of lager zijn.
Toevallige fout
Een toevallige fout. Dit soort fouten treedt altijd op, je kunt ze dus niet vermijden. Een kenmerk is dat je waarden door toevallige fouten soms boven en soms onder de werkelijke waarde liggen. Het gaat hierbij om de precisie van de metingen, dus hoe dicht je metingen bij elkaar zitten.