begrippenlijst EHBO Flashcards

Door het oog van de naald - BA1

1
Q

BLS

A

basic life support of basisreanimatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

PIT

A

prehospital interventieteam (prehospitaal team bestaande uit een verpleegkundige met een bijzondere beroepstitel of postgraduaat van verpleegkundige gespecialiseerd in de intensieve zorg en spoedgevallenzorg en een hulpverlener-ambulancier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

MUG

A

mobiele urgentiegroep (een prehospitaalteam bestaande uit een verpleegkundige met een bijzondere beroepstitel of postgraduaat van verpleegkundige gespecialiseerd in de intensieve zorg en spoedgevallenzorg en een urgentiearts)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

operator

A

de persoon die noodoproepen naar de noodcentrale 112 behandelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

PAI’s

A

pre-arrival instructions (telefonische instructies die door de operator van de noodcentrale 112 gegeven worden aan de oproeper in afwachting van het arriveren van de hulpdiensten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

phone CPR

A

het uitvoeren van basisreanimatie door een leek onder live telefonische begeleiding van een operator van de noodcentrale 112

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aligneren

A

zorgen dat de verschillende onderdelen zich op de juiste manier verhouden ten opzichte van elkaar (verplaatste breuken: zorgen dat de botfragmenten zich terug op een juiste manier verhouden ten opzichte van elkaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

acidemie

A

het bloed is zuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

agonale ademhaling

A

abnormaal ademhalingspatroon (luidruchtig, happend) bij hartstilstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

angina pectoris

A

pijn op de borst bij inspanning, gaat over bij rust door tijdelijke vernauwing van de kransslagader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

asystolie

A

platte lijn op ecg, er is geen hartactiviteit meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

defibrilatie

A

het toedienen van een elektrische schok om het hartritme te herstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Heimlich-manoeuvre

A

buikstoten om een vreemd voorwerp uit de longen te persen bij verstikking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hypovolemie

A

te weinig bloed in de bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hypoxie

A

te lage zuurstofconcentratie in het lichaam door een te langzame ademhaling of te weinig lucht in de (zieke) longen, tekort aan zuurstof in weefsels en cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

myocardinfarct

A

hartaanval, blijvende verstopping van een kransslagader waardoor een deel van de hartspier geen zuurstof meer krijgt en afsterft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

orotracheale tube

A

beademingsbuisje dat via de mond in de luchtpijp ingebracht wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

PEA

A

pulseless electrical activity, ritmestoornis waarbij er elektrische hartactiviteit is, maar het hart niet kan samentrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ROSC

A

return of spontaneous circulation, terugkeer van bloedcirculatie tijdens de reanimatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

supralaryngeaal masker

A

beademingsbuisje dat boven de stembanden blijft zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

tracheale intubatie

A

het inbrengen van een een beademingsbuisje in de luchtpijp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ventrikelfibrillatie

A

elektrische chaos in het hart, het hart kan niet meer normaal samentrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

alveoli

A

longblaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

anemie

A

bloedarmoede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
apneu
afwezige ademhaling
26
aspiratiepneumonie
slikpneumonie
27
bradypneu
vertraagde ademhaling
28
bronchospasmen
samentrekken van de ringvormige spieren in de kleinere luchtwegen
29
cyanose
blauwe verkleuring rond de lippen en de vingertoppen
30
diabetes mellitus
suikerziekte
31
diafragma
middenrif
32
dyspneu
kortademigheid
33
dyspneu d'effort
kortademigheid bij inspanning
34
epiglottis
strotklepje
35
expiratie
uitademing
36
gastro-oesofagale reflux
terugvloei van maagzuur en/of voedsel vanuit de maag naar de slokdarm
37
hemoptoë
ophoesten van bloed of bloederig slijm vanuit de longen of luchtwegen
38
hemothorax
bloed in pleuraholte
39
hyperglycemie
verhoogde suikerconcentratie in het bloed
40
hypocalcemie
verlaagde bloedconcentratie van calcium
41
inspiratie
inademing
42
maligniteit
kwaadaardig gezwel
43
pH
zuurtegraad
44
pleurablad
longvlies
45
pneumonie
longontsteking
46
pneumothorax
klaplong
47
polydipsie
veel drinken
48
polyurie
veel en frequent plassen
49
pulse-oximetrie
zuurstofsaturatiemeting
50
subcutaan emfyseem
luchtopstapeling onder de huid resulterend in zwelling en een knisperend gevoel bij aanraking
51
syncope
flauwvallen
52
trachea
luchtpijp
53
tracheacanule
buisje dat aangebracht wordt in de luchtpijp via een snede in de hals
54
tracheotomie
openen van de luchtpijp via een insnede in de hals
55
trombose
klontervorming
56
vena cava
holle ader
57
aorta
hoofdslagader
58
aortadissectie
scheur in de wand van de aorta
59
atherasclerose
slagaderverkalking
60
atria
voorkamers van het hart
61
dehydratatie
uitdroging, treedt op bij een tekort aan vochtinname of een overtollig vochtverlies (braken, diarree). Er treedt vochtverlies op, samen met verlies van zouten en andere voedingsstoffen, grootste risico bij zuigelingen, jonge kinderen, bejaarden en personen verzwakt door ziekte
62
diuretica
geneesmiddelen die de diurese (urineproductie) bevorderen, zorgt ervoor dat het overtollige vocht in het lichaam verwijderd kan worden. voorgeschreven bij patiënten met hoge bloeddruk en/of hartfalen
63
epigastrisch
alles wat betrekking heeft op het bovenste middelste gedeelte van de buik (abdomen)
64
hartfalen
cordecompensatie, het hart pompt minder goed bloed rond, pompfunctie is gedaald. organen en spieren krijgen dus niet voldoende zuurstof en voedingsstoffen. Kan geleidelijk of plots optreden
65
hypotensie
toestand waarin de arteriële bloeddruk abnormaal laag is. (normaal: 120/80)
66
hypoxemie
zuurstoftekort in het bloed
67
inflammatie
ontsteking
68
ischemie
zuurstoftekort ter hoogte van het weefsel of een orgaan; kan celschade, afsterven van cellen en beperkte functie veroorzaken
69
longembolie
bloedklonter die vast komt te zitten in een van de longbloedvaten
70
mortaliteit
sterfte of sterftecijfer (op populatieniveau)
71
myocard
hartspier
72
myocardcellen
hartspiercellen
73
myocarditis
ontsteking van de hartspier
74
orthopneu
kortademigheid bij platliggen
75
orthostatische hypotensie
lage bloeddruk bij het rechtstaan, te wijten aan verstoring van bloeddrukregulatie
76
palpitaties
hartkloppingen
77
pericard
hartzakje
78
pericarditis
ontsteking van het hartzakje
79
pleura
longvlies
80
polyneuropathie
symmetrische aandoening van perifere zenuwen, gekenmerkt door gevoelsstoornissen en/of afwijkingen van de spierfuncties
81
tachypneu
ademhalingsfrequentie > 20 ademhalingen per minuut (bij volwassenen)
82
thoracale pijn
pijn op de borst
83
vasovagale reactie
veelvoorkomende, goedaardige, tijdelijke wegraking of bewustzijnsverlies. naar aanleiding van een trigger kunnen bloeddruk en hartslag reflexmatig dalen, waardoor wegraking kan ontstaan
84
ventrikels
kamers van het hart
85
aura
visuele of sensorische verstoring die vaak een epileptische aanval voorafgaat
86
antitrombotica
medicijnen die stolsels voorkomen
87
cerebrovasculair accident
cva, stroke, beroerte
88
elektrolietstoornissen
verstoring van de zouten in het bloed
89
epiduraal
aan de buitenzijde van het harde hersenvlies
90
febriele convulsies
koortsstuipen
91
hemorragische stroke
wanneer een bloedvat in de hersenen lekt of barst
92
hypercapnie
verhoogd koolstofdioxideniveau in het lichaam
93
hyperthermie
lichaamstemperatuur > 40°C
94
hyponatriëmie
lage natriumconcentratie in het bloed
95
hypernatriëmie
hoge natriumconcentratie in het bloed
96
hypoglycemie
te laag suikergehalte
97
hypothermie
lichaamstemperatuur < 35°C
98
ischemische stroke
veroorzaakt door obstructie binnen een bloedvat
99
lethargie
lusteloosheid
100
lumbaalpunctie
ruggenprik met afname hersenvocht
101
petechiën
kleine, niet-wegdrukbare rode of paarse vlekjes
102
presyncope
bijna flauwvallen
103
rescuemedicatie
noodmedicatie
104
subarachnoïdaal
in de ruimte tussen de hersenen en de schedel
105
subduraal
tussen het harden hersenvlies en het spinnenwebvlies
106
trombectomie
interventie om een stolsel te verwijderen
107
trombolytica
medicijnen die stolsels oplossen
108
vestibulair systeem
evenwichtssyteem
109
voorkamerfibrillatie
type hartritmestoornissen dat dikwijls gepaard gaat met het vormen van bloedklonters in het hartoor
110
fascia
de bindweefselstructuren die spieren en organen omringen
111
icterus
gele verkleuring van de huid en ogen
112
kolonisatie
micro-organismen die in het lichaam leven, vreemd zijn aan het lichaam, maar geen ziekte veroorzaken
113
placenta
moederkoek
114
virulentie
mate van ziekteverwekkend vermogen
115
pathogenen
micro-organismen die in het lichaam leven, vreemd zijn aan het lichaam en ziekte veroorzaken
116
malaise
algemeen onwel gevoel
117
angioedeem
ernstige zwelling van de lippen, tong en keel
118
erythema migrans
rode plek op de huid die geleidelijk uitbreidt
119
amnesie
het gedeeltelijk of volledige verlies van het vermogen om herinneringen op te roepen of het onvermogen om nieuwe herinneringen te vormen
120
arterie
slagader, bloedvat dat bloed van het hart naar de rest van het lichaam transporteert
121
avulsie
het losraken of afscheuren van weefsel, zoals een ligament of stukje bot, van zijn normale anatomische positie, meestal als gevolg van trauma
122
capillair
het kleinst mogelijke bloedvat in het lichaam waar uitwisseling van bloedcellen, gassen en voedingsstoffen kan gebeuren met omliggende weefsels
123
chemotactisch
de beweging of oriëntatie van cellen of organismen in reactie op chemische signalen in hun omgeving
124
fagocytose
proces waarbij cellen (zoals macrogafen en neutrofielen) deeltjes zoals bacteriën, dode cellen of andere vreemde cellen insluiten en verteren door ze op te nemen in een blaasje binnen de cel, ook wel fagosoom genoemd
125
hemorragische shock
sterke daling van de bloeddruk door ernstig bloedverlies
126
intranasaal
via de neus (vaak door opname via de neusslijmvliezen)
127
intraveneus
via de vene (door middel van een infuuskatheter)
128
locoregionaal
gebieden of structuren die zich in de buurt van een specifiek anatomisch gebied bevinden of binnen dezelfde regio van het lichaam
129
lymfevat
dunwandig vat dat lymfevocht transporteert. zijn onderdeel van het lymfestelsel en helpen bij het verzamelen en transporteren van lymfevocht om overtollig vocht, afvalstoffen en witte bloedcellen uit de weefsels naar de bloedbaan terug te voeren
130
lysosoom
membraangebonden organel in cellen dat enzymen bevat die betrokken zijn bij de afbraak en vertering van verschillende materialen, zoals voedingsstoffen, bacteriën, en zelfs delen van de cel zelf
131
metabolisme
geheel van chemische processen die plaatsvinden in het lichaam om energie te produceren en essentiële stoffen te synthetiseren en af te breken
132
motorisch
omvat de zenuwbanen die signalen van de hersenen naar de spieren sturen, evenals de beweging van de spieren zelf en de processen die nodig zijn voor beweging, zoals spiercontractie en coördinatie
133
necrose
dood van lichaamsweefsel, meestal als gevolg van schade, ziekte of onvoldoende bloedtoevoer naar het gebied
134
NSAID
niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen
135
oraal
via de mond
136
sensorisch
wat betrekking heeft op de zintuigen of de waarneming van stimuli via het zenuwstelsel
137
shock
kritische toestand waarbij een sterke daling van de bloeddruk resulteert in een verminderde bloedtoevoer naar de vitale organen, kan leiden tot weefselschade en orgaanfalen indien niet snel genoeg behandeld
138
systemisch
iets dat betrekking heeft op het hele lichaam, in tegenstelling tot slechts 1 specifiek orgaan of een deel ervan
139
urethra
buisvormige structuur in het menselijk lichaam die urine vanuit de blaas naar buiten afvoert tijdens het urineren
140
vene
ader, bloedvat dat bloed terug naar het hart transporteert vanuit de weefsels en organen van het lichaam