Begrippenlijst Flashcards

1
Q

biomechanica

A

de studie van structuur en functie van biologische systemen met methoden uit de kinematica, dynamica, statica en materiaalkunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kinematica

A

beschrijving van de beweging zonder op de oorzaak te letten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dynamica

A

beschrijft verband tussen kracht en beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

statica

A

beperking tot systemen in rust (kracht evenwicht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

materiaalkunde

A

relatie tussen kracht en vervorming (gebrek/scheur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

stijfheid

A

een maat voor de weerstand van een materiaal tegen elastische vorming onder belasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vloeigrens

A

de spanning waarbij een materiaal begint te vervormen (plastisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

breekpunt

A

de spanning waarbij een materiaal breekt of faalt onder een belasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

taaiheid

A

de mate waarin een materiaal plastisch kan vervormen voordat het breekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

compressiekracht

A

de kracht die wordt uitgeoefend wanneer een object wordt samengedrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

trekkracht

A

de kracht die wordt uitgeoefend wanneer een object wordt uitgerekt of in tegengestelde richting wordt getrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

afschuifkracht

A

de kracht die wordt uitgeoefend wanneer twee oppervlakken langs elkaar schuiven met een verschillende richting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

moment

A

het draaiend effect van een kracht, berekend als de kracht vermenigvuldigd met de afstand tot het draaipunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

moment arm

A

de loodrechte afstand tussen de as van rotatie en de lijn waarlangs een kracht wordt uitgeoefend, bepalend voor het moment dat de kracht veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vrijlichaamsdiagram

A

Een schematische voorstelling van een lichaam waarbij alle externe krachten en momenten op het lichaam zijn geïsoleerd en gevisualiseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vector

A

een grootheid die zowel grootte als richting heeft, zoals kracht of snelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

grondreactiekracht

A

de kracht die wordt uitgeoefend door een oppervlak of een object dat het oppervlak raakt, zoals de kracht die wordt uitgeoefend door de grond op een persoon die op de grond staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

AO

A

Arbeitsgemeinschaft für Osteosynthesefragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Apofyse

A

uitgroei, processus (meestal van beenstukken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

apostosis, -se

A

het fysiologisch uiteenvallen van cellen, en opruimen van de fragmenten die door fagocyten worden opgenomen en daarin door lysis of door lysosomale enzymwerking worden afgebroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

apprehension, vrees

A

bezorgdheid, ongerustheid, (bang) voorgevoel
VB: apprehensiontest bij instabiliteit glenohumoraal door de arm in abdcutie en exorotatie te bewegen ervaart patiënt een (sub)luxatiegevoel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

arthro-

A

gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ATLS

A

Advanced Trauma Life Support

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Bursa, mv -ae

A

slijmbeurs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Cavus, -va, - vum

A

hol, concaaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Coalescentie

A

de vergroeiing (fusie) van twee of meer embryonale rudimenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

condylus

A

bolvormig gewrichtsuitsteeksel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

congenitale verticale talus

A

aangeboren platvoet waarbij de talus een verticale positie in het voetskelet aanneemt zich uitend in een stugge platvoet. Syn: convex pes valgus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

conoideus

A

kegelvormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

consolidatie

A

het vast worden, het met elkaar vergroeien van fractuurbeenstukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

containment

A

… nog aan te vullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

corpus liberum

A

vrij liggend lichaam, in een gewrichtsholte of in de buikholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

CRPS

A

complex regionaal pijnsyndroom

34
Q

Delayed union

A

vertraagde fractuurgenezing

35
Q

Diaphysis

A

het merghoudend middenstuk (de schacht) van een pijpbeen

36
Q

entrapment

A

het vastzitten –> het gevangen zitten

37
Q

epicondylus

A

knobbel op een condylus, voor de oorsprong of aanhechting van spieren

38
Q

epiphysis

A

eindstuk van een pijpbeen

39
Q

epiphysiodesis

A

een orthopedische operatie waarbij, ter remming van de lengtegroei, de beenvorming in een epiphysaire schijf wordt geblokkeerd

40
Q

equinus

A

als van het paard

41
Q

pes equines

A

spitsvoet

42
Q

cauda equina

A

een in het caudale deel van de durazak gelegen paardestaartachtige bundel, bestaande uit de onderste spinale zenuwwortels vanaf L1 of L2

43
Q

fascia

A

bindweefselplaat of-vlies

44
Q

HET

A

hoog energetisch trauma

45
Q

impingement

A

1: botsing
2: beroering –> invloed, beroeringi

46
Q

ligamentum

A

band, vaste bindweefselstrook

47
Q

ligamentotaxis

A

door middel van tractie aan ligamenten en spieren die aan de fractuurdelen vastzitten, de stand van de fractuurdelen verbeteren

48
Q

malleolus

A

enkel

49
Q

metaphysis

A

het deel van een pijpbeen tussen de diafyse en epifyse

50
Q

neurapraxia

A

uitval van de zenuwfunctie bij behouden continuïteit van de zenuw

51
Q

neuropathie

A

vage, weinig gebruikelijke term voor niet ontstekingsachtige destructieve aandoeningen van het zenuwstelsel, veroorzaakt door toxische, metabole, vasculaire of deficiëntieprocessen

52
Q

non union

A

niet genezen fractuur

53
Q

operatie volgens Langenskiöld

A

wegnemen van de benige overbrugging uit de groeischijf

54
Q

osteochondritis

A

ontsteking van been- en kraakbeenweefsel

55
Q

osteochondritis dissecans

A

splijting en fragmentering van gewrichtskraakbeen

56
Q

osteofyt

A

kleine onregelmatige botwoekering in de buurt van een gewrichtsvlak, o.a. bij arthritis deformans

57
Q

osteosynthesis

A

operatieve repositie en fixatie van fractuurstukken d.m.v. klemmen, metaaldraad, plaatjes, mergpen, enz.

58
Q

planus

A

vlak, plat

59
Q

poly-articulaire spier

A

spier reikt vanaf origo tot insertie over meer dan één gewricht

60
Q

processus

A

uitsteeksel, synoniem van apophysis

61
Q

pseudoartrose

A

“vals of onecht gewricht”, resultaat van mislukte
consolidatie van een beenbreuk, zodat de fractuurstukken beweeglijk t.o.v. elkaar blijven

62
Q

quadriceps

A

vierhoofdig

63
Q

radix

A

begindeel van een langwerpige structuur zoals een haar, een ruggemergszenuw.

64
Q

ramus

A

tak (van een bloedvat, zenuw, groeve, bronchus)

65
Q

recessus

A

inzinking, lege holte, nis

66
Q

septum

A

tussenschot

67
Q

synostosis

A

vorm van synarthrosis, waarbij twee beenstukken d.m.v. beenweefsel met elkaar verbonden zijn

68
Q

synoviale membraan / synovium

A

membrana synovialis (L), een vlies dat het gewrichtskapsel van binnen bekleed, en synovia afscheidt.

69
Q

synovia

A

gewrichtsvloeistof geproduceerd door de synoviale membraan.

70
Q

synoviaal gewricht

A

Gewricht dat gekenmerkt wordt door een gewrichtsholte gevuld met synovia die het
hyaliene kraakbeen voedt

71
Q

test van Hübscher

A

herstel mediale lengtegewelf van de belaste voet bij dorsiflexie van de hallux in het MTP I gewricht door het “windlass-mechanisme”.

72
Q

test van Silverkiöld

A

dorsiflexie van de enkel met de achtervoet in neutrale positie voor wat betreft varus/valgus met eerst de knie in extensie en vervolgens met de knie in flexie om te bepalen of de verkorting van de kuitspier(en) alleen in de m. gastrocnemius of in zowel de m. gastrocnemius als de m. soleus aanwezig is

73
Q

trochanter

A

beenuitsteeksel van het os femoris

74
Q

trochlea

A

een rolvormige structuur

75
Q

tuberculum

A

knobbeltje

76
Q

tuberositas

A

knobbel, knobbelige verhevenheid

77
Q

Volkmann-kanalen

A

beenkanaaltjes, niet door ringvormige lamellen omgeven; ze vervoeren bloed van de oppervlakte van het bot naar dieper gelegen kanalen van Havers (die wel door ringvormige lamellen zijn omgeven

78
Q

Volkmann contractuur

A

ischemische, met fibrosering gepaard gaande spierverkorting, gevolg van zwelling van weefsel binnen een star, niet meegevend osteofasciaal compartiment

79
Q

Wet van Hueter-Volkmann

A

sterke druk remt de groei van beenderen, geringere druk bevordert de groei (geldt vnl. voor het nog groeiende skelet; vgl. wet van Julius Wolff

80
Q

Ziekte van Quervain

A

endovaginitis stenosans 1e extensorencompartiment pols/hand.