Begrippen methodenleer Flashcards
Acquiescence (instemmingsbias)
Het beantwoorden van elke vraag in een enquête of interview met ‘ja’ of ‘helemaal mee eens’, ook wel ‘ja-zeggen’ genoemd.
Anonieme studie
Een onderzoek waarbij identificerende informatie niet wordt verzameld, zodat de identiteit van de deelnemers volledig wordt beschermd.
Applied research (toegepast onderzoek)
Onderzoek met als doel een oplossing te vinden voor een specifiek praktijkprobleem.
Associatieclaim
Een bewering over twee variabelen waarbij wordt gesteld dat de waarde (het niveau) van de ene variabele systematisch varieert met de waarde van een andere variabele.
Attrition threat (uitvalsdreiging)
In een voor- en nameting, herhaalde meting, of quasi-experimentele studie, een bedreiging voor de interne validiteit die optreedt wanneer een systematisch type deelnemer de studie verlaat voordat deze is afgelopen.
Availability heuristic (beschikbaarheidsheuristiek)
Een bias in intuïtie, waarbij mensen de frequentie van iets verkeerd inschatten door voornamelijk te vertrouwen op voorbeelden die gemakkelijk te herinneren zijn, in plaats van al het beschikbare bewijsmateriaal te gebruiken.
Average inter-item correlation (gemiddelde inter-item correlatie)
Een maat voor interne betrouwbaarheid van een reeks items; het is het gemiddelde van alle mogelijke correlaties die zijn berekend tussen elk item en de andere items.
Basic research (fundamenteel onderzoek)
Onderzoek dat als doel heeft de algemene kennisbasis te vergroten, zonder rekening te houden met directe toepassingen voor praktische problemen.
Bias blind spot/vlek
De neiging van mensen om te denken dat ze zelf, vergeleken met anderen, minder snel bevooroordeeld redeneren.
Biased sample (vertekende steekproef)
Een steekproef waarin sommige leden van de populatie van interesse systematisch worden weggelaten, waardoor de resultaten niet kunnen worden gegeneraliseerd naar de populatie van interesse (niet-representatieve steekproef).
Bivariate correlatie
Een associatie die precies twee variabelen omvat.
Carryover effect (overdrachtseffect)
Een type volgorde-effect waarbij een vorm van besmetting van de ene conditie naar de volgende wordt overgedragen.
Categorische variabele
Een variabele waarvan de niveaus categorieën zijn (bijv. man en vrouw).
Causale claim
Een bewering dat een specifieke verandering in één variabele verantwoordelijk is voor het beïnvloeden van de waarde van een andere variabele.
Ceiling effect (plafondeffect)
Een probleem in een experimenteel ontwerp waarbij de scores van de onafhankelijke variabelegroepen bijna hetzelfde zijn op een afhankelijke variabele, zodat alle scores aan de hoge kant van hun mogelijke verdeling vallen.
Cel
Een conditie in een experiment; in een eenvoudig experiment kan een cel het niveau van een onafhankelijke variabele vertegenwoordigen; in een factoriaal ontwerp vertegenwoordigt een cel een van de mogelijke combinaties van twee onafhankelijke variabelen.
Census
Een set waarnemingen die alle leden van de populatie van interesse bevat.
Claim
Het argument dat een journalist, onderzoeker of wetenschapper probeert te maken.
Clustersampling
Een probabilistische steekproeftechniek waarbij clusters van deelnemers binnen de populatie van interesse willekeurig worden geselecteerd, gevolgd door dataverzameling van alle individuen in elke cluster.
Communality (gemeenschappelijkheid)
Een van Merton’s vier wetenschappelijke normen, waarin wordt gesteld dat wetenschappelijke kennis door een gemeenschap wordt gecreëerd en dat de bevindingen toebehoren aan de gemeenschap.
Comparison group (vergelijkingsgroep)
Een groep in een experiment waarvan de niveaus op de onafhankelijke variabele verschillen van die van de behandelingsgroep op een bedoelde en betekenisvolle manier.
Conceptuele definitie
De theoretische definitie van een variabele door een onderzoeker.
Conceptuele replicatie
Een replicatiestudie waarin onderzoekers dezelfde onderzoeksvraag onderzoeken (dezelfde conceptuele variabelen).
Conceptuele variabele
Een variabele van interesse, geformuleerd op een abstract of conceptueel niveau.
Concurrent-measures design (gelijktijdige-meetdesign)
Een experiment met een within-groups ontwerp waarbij deelnemers worden blootgesteld aan alle niveaus van een onafhankelijke variabele ongeveer tegelijkertijd, en een enkele attitude- of gedragsvoorkeur de afhankelijke variabele is.
Conditie
Een van de niveaus van de onafhankelijke variabele in een experiment.
Medewerker (confederate)
Een acteur die door de onderzoeker wordt geïnstrueerd om een specifieke rol in een onderzoek te spelen.
Confidential study (vertrouwelijke studie)
Een onderzoek waarin identificerende informatie wordt verzameld, maar beschermd wordt tegen openbaarmaking aan andere personen dan de onderzoekers.
Confirmation bias (bevestigingsbias)
De neiging om alleen het bewijs te beschouwen dat een hypothese ondersteunt, inclusief het stellen van vragen die alleen tot het verwachte antwoord leiden.
Confound (verstorende variabele)
Een algemene term voor een potentiële alternatieve verklaring voor een onderzoeksbevinding; een bedreiging voor de interne validiteit.
Constante
Een kenmerk dat potentieel kan variëren, maar dat in het onderzochte onderzoek slechts één niveau heeft.
Construct
Een variabele van interesse, geformuleerd op een abstract psychologisch niveau.
Constructvaliditeit
Een indicatie van hoe goed een variabele werd gemeten of gemanipuleerd in een onderzoek.
Content validity (inhoudsvaliditeit)
De mate waarin een meetinstrument alle delen van een gedefinieerd construct vastlegt.
Controlegroep
Een niveau van een onafhankelijke variabele dat bedoeld is om ‘geen behandeling’ of een neutrale conditie te vertegenwoordigen.
Controlevariabele
Een variabele die een onderzoeker opzettelijk constant houdt in een experiment.
Convenience sampling (gemakssteekproef)
Een steekproef geselecteerd op basis van beschikbaarheid en toegankelijkheid; een vertekenende steekproeftechniek.
Convergente validiteit
Een empirische test van de mate waarin een zelfrapportagemeetinstrument correleert met andere meetinstrumenten van een theoretisch vergelijkbaar construct.
Correlatie
Het systematisch samen voorkomen of variëren van twee variabelen.
Kritieke waarde
Een waarde van een statistiek die wordt geassocieerd met een vooraf bepaalde alfawaarde.
Cronbach’s alpha
Een op correlatie gebaseerde statistiek die de interne betrouwbaarheid van een schaal meet.
Culturele psychologie
Een subdiscipline van psychologie die zich bezighoudt met hoe culturele omgevingen gedachten, gevoelens en gedrag beïnvloeden, en hoe deze op hun beurt culturele omgevingen vormen.
Curvilineaire associatie
Een associatie tussen twee variabelen die geen rechte lijn vormt; bijvoorbeeld wanneer de ene variabele toeneemt, stijgt en daalt de andere variabele afwisselend.
Correlatiecoëfficiënt r
Een enkel getal, variërend van -1,0 tot 1,0, dat de sterkte en richting van een associatie tussen twee variabelen aangeeft.
Correlatiestudie
Een studie met twee of meer variabelen, waarin alle variabelen worden gemeten en gebruikt om een associatieclaim te ondersteunen.
Counterbalancing (tegenbalanceren)
Het aanbieden van onafhankelijke variabelecondities in verschillende volgordes aan deelnemers in een experiment om volgorde-effecten te beheersen.
Covariantie
De mate waarin twee variabelen samen veranderen; een criterium om een causale relatie vast te stellen.
Criteriumvaliditeit
De mate waarin een meetinstrument verband houdt met een gedragsuitkomst waarmee het theoretisch geassocieerd zou moeten zijn.
Data
Een verzameling waarnemingen die de waarden van een variabele vertegenwoordigen, verzameld uit een of meer onderzoeken.
Datafabricatie
Een vorm van onderzoekswangedrag waarbij een onderzoeker gegevens verzint die passen bij de hypothese.
Datafalsificatie
Een vorm van onderzoekswangedrag waarbij een onderzoeker de resultaten van een studie beïnvloedt, bijvoorbeeld door observaties uit een dataset te verwijderen of door deelnemers te beïnvloeden om te handelen zoals de hypothese voorspelt.
Debriefing
Deelnemers achteraf informeren over de ware aard, details en hypothesen van een studie.
Misleiding (Deceptie)
Het achterhouden van bepaalde details van een studie voor de deelnemers (misleiding door weglating) of het actief liegen tegen hen (misleiding door handeling).
Demand characteristic (Verwachtingskenmerk)
Een aanwijzing die deelnemers ertoe brengt de hypothesen of doelen van een studie te raden; een bedreiging voor de interne validiteit. Wordt ook wel experimentele vraag genoemd.
Dependent variable (afhankelijke variabele)
In een experiment de variabele die wordt gemeten. In een multiple-regressieanalyse de enige uitkomst- of criteriumvariabele waarin onderzoekers het meest geïnteresseerd zijn om te begrijpen of te voorspellen. Wordt ook wel uitkomstvariabele genoemd.
Ontwerpconfound
Een bedreiging voor de interne validiteit in een experiment waarbij een tweede variabele systematisch varieert met de onafhankelijke variabele en daardoor een alternatieve verklaring vormt voor de resultaten.
Directe replicatie
Een replicatiestudie waarin onderzoekers de oorspronkelijke studie zo nauwkeurig mogelijk herhalen om te zien of het oorspronkelijke effect ook in de nieuw verzamelde gegevens optreedt.
Directionality problem (richtingsprobleem)
In een correlationele studie het fenomeen dat beide variabelen rond dezelfde tijd worden gemeten, waardoor onduidelijk is welke variabele in de associatie eerst kwam.
Discriminante validiteit
Een empirische test van de mate waarin een zelfrapportagemeting niet sterk correleert met metingen van theoretisch verschillende constructen. Ook wel divergente validiteit genoemd.
Desinformatie
Een nieuwsbericht, foto of video die opzettelijk is gecreëerd om vals of misleidend te zijn.
Disinterestedness (onpartijdigheid)
Een van Merton’s vier wetenschappelijke normen, die stelt dat wetenschappers ernaar streven de waarheid te ontdekken, wat die ook is; ze laten zich niet beïnvloeden door overtuiging, idealisme, politiek of winst.
Double-barreled question (dubbelzinnige vraag)
Een type vraag in een enquête of peiling die problematisch is omdat het twee vragen in één stelt, waardoor de constructvaliditeit wordt verzwakt.
Dubbelblinde placebogecontroleerde studie
Een studie die gebruikmaakt van een behandelgroep en een placebogroep, waarbij noch de onderzoekers, noch de deelnemers weten wie in welke groep zit.
Dubbelblinde studie
Een studie waarin noch de deelnemers, noch de onderzoekers die hen evalueren weten wie in de behandelgroep zit en wie in de vergelijkingsgroep.
Ecologische validiteit
De mate waarin de taken en manipulaties van een studie vergelijkbaar zijn met contexten in de echte wereld; een aspect van externe validiteit. Ook wel gewoonterealisme genoemd.
Effectgrootte
De omvang of sterkte van een relatie tussen twee of meer variabelen.
Empirisch tijdschriftartikel
Een wetenschappelijk artikel waarin voor het eerst de resultaten van een onderzoek worden gerapporteerd.
Empirisme
Het gebruik van verifieerbaar bewijs als basis voor conclusies; systematisch gegevens verzamelen en deze gebruiken om een theorie te ontwikkelen, te ondersteunen of uit te dagen. Ook wel empirische methode of empirisch onderzoek genoemd.
Evidence-based behandeling
Een psychotherapeutische techniek waarvan de effectiviteit is ondersteund door empirisch onderzoek.
Experiment
Een studie waarin ten minste één variabele wordt gemanipuleerd en een andere wordt gemeten.
Experimenteel realisme
De mate waarin een laboratoriumexperiment zo is ontworpen dat deelnemers authentieke emoties, motivaties en gedragingen ervaren.
Externe validiteit
Een indicatie van hoe goed de resultaten van een studie kunnen worden gegeneraliseerd naar, of representatief zijn voor, individuen of contexten buiten de studie zelf.
Face validity (indrukvaliditeit)
De mate waarin een maatstaf subjectief wordt beschouwd als een plausibele operationalisatie van de betreffende conceptuele variabele.
Factorieel ontwerp
Een studie waarin twee of meer onafhankelijke variabelen, of factoren, aanwezig zijn.
Faking bad
Het geven van antwoorden op een enquête (of een andere zelfrapportage) die iemand slechter laten lijken dan hij in werkelijkheid is.
Falsifieerbaar
Een kenmerk van een wetenschappelijke theorie, waarbij het mogelijk is gegevens te verzamelen die aantonen dat de theorie onjuist is.
Fence sitting
Het nemen van een veilige positie door bij elke vraag in een enquête of interview het middelste antwoord op de schaal te kiezen.
Field setting
Een real-world setting voor een onderzoeksstudie.
File drawer problem
Een probleem met literatuurreviews en meta-analyses die alleen gebaseerd zijn op gepubliceerde literatuur, waardoor de ondersteuning voor een theorie mogelijk wordt overschat omdat onderzoeken met nulresultaten minder vaak worden gepubliceerd en daardoor minder vaak in dergelijke reviews worden opgenomen.
Floor effect
Een probleem in experimenteel ontwerp waarbij de groepen van de onafhankelijke variabele bijna hetzelfde scoren op een afhankelijke variabele, waardoor alle scores aan de lage kant van de mogelijke verdeling vallen.
Forced-choice question
Een vraagformaat in enquêtes waarbij respondenten hun mening geven door de beste optie uit twee of meer keuzes te kiezen.
Frequency claim
Een bewering die een specifiek percentage of niveau van een enkele variabele beschrijft.
F-test
Een statistische test gebaseerd op variantieanalyse die het verschil tussen twee of meer groepsgemiddelden bepaalt.
Volledige counterbalancering
Een methode van counterbalancering waarbij alle mogelijke volgordes van condities worden weergegeven.
Generaliseerbaarheid
De mate waarin de deelnemers aan een studie de populaties vertegenwoordigen die ze moeten vertegenwoordigen; hoe goed de settings in een studie andere settings of contexten vertegenwoordigen.
Generaliseringsmodus
De intentie van onderzoekers om de bevindingen van de steekproeven en procedures in hun studie te generaliseren naar andere populaties of contexten. Zie ook theorie-toetsmodus.
HARKing (hypothesizing after the results are known)
Een twijfelachtige onderzoekspraktijk waarbij onderzoekers een hypothese achteraf creëren over een onverwacht onderzoeksresultaat, waardoor het lijkt alsof ze het van tevoren hadden voorspeld.
History threat
Een bedreiging voor de interne validiteit die optreedt wanneer het onduidelijk is of een verandering in de experimentele groep wordt veroorzaakt door de behandeling zelf of door een externe of historische factor die de meeste leden van de groep beïnvloedt.
Hypothese
Een verklaring van het specifieke resultaat dat de onderzoeker verwacht te observeren in een bepaalde studie, als de theorie accuraat is. Ook wel voorspelling genoemd.
Onafhankelijk-groepen ontwerp
Een experimenteel ontwerp waarbij verschillende groepen deelnemers worden blootgesteld aan verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele, zodat elke deelnemer slechts één niveau van de onafhankelijke variabele ervaart. Ook wel tussen-proefpersonenontwerp of tussen-groepenontwerp genoemd.
Onafhankelijke variabele
In een experiment, een variabele die wordt gemanipuleerd. In een meervoudige regressieanalyse, een voorspeller die wordt gebruikt om de variantie in de criteriumvariabele te verklaren.
Informed consent
Het recht van onderzoeksdeelnemers om te leren over een onderzoeksproject, de risico’s en voordelen te kennen en te beslissen of ze willen deelnemen.
Institutional review board (IRB)
Een commissie die verantwoordelijk is voor het waarborgen dat onderzoek met menselijke deelnemers ethisch wordt uitgevoerd.
Instrumentatiebedreiging
Een bedreiging voor de interne validiteit die optreedt wanneer een meetinstrument in de loop van de tijd verandert.
Interactie-effect
Een resultaat van een factoriëel ontwerp, waarbij het verschil in de niveaus van één onafhankelijke variabele verandert afhankelijk van het niveau van een andere onafhankelijke variabele; een verschil in verschillen. Ook wel interactie genoemd.
Internal reliability (interne betrouwbaarheid)
In een maatregel die uit meerdere items bestaat, de consistentie in een patroon van antwoorden, ongeacht hoe een vraag wordt geformuleerd. Ook wel interne consistentie genoemd.
Interne validiteit
Een van de drie criteria voor het vaststellen van een causale bewering; het vermogen van een studie om alternatieve verklaringen voor een causale relatie tussen twee variabelen uit te sluiten. Ook wel derde-variabele-criterium genoemd.
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
De mate waarin twee of meer coders of waarnemers consistente beoordelingen geven van een reeks doelwitten.
Interrupted time series design (onderbroken tijdreeksontwerp)
Een quasi-experiment waarbij deelnemers herhaaldelijk worden gemeten op een afhankelijke variabele vóór, tijdens en na de “onderbreking” veroorzaakt door een bepaalde gebeurtenis.
Intervalschaal
Een kwantitatieve meetschaal zonder een “echt nulpunt”, waarbij de cijfers gelijke intervallen (afstanden) tussen niveaus vertegenwoordigen (bijv. temperatuur in graden).
Journal (tijdschrift)
Een maandelijkse of driemaandelijkse publicatie met peer-reviewed artikelen over een specifieke academische discipline of subdiscipline, geschreven voor een academisch publiek. Ook wel wetenschappelijk tijdschrift genoemd.
Journalistiek
Nieuws en commentaar gepubliceerd of uitgezonden in de populaire media, gericht op een algemeen publiek.
Known-groups paradigma
Een methode om criteriumvaliditeit vast te stellen, waarbij een onderzoeker twee of meer groepen test waarvan bekend is dat ze verschillen op de variabele van interesse, om ervoor te zorgen dat ze verschillend scoren op een maat voor die variabele.
Latijns vierkant
Een formeel systeem van gedeeltelijke balans om te garanderen dat elke conditie in een within-groups ontwerp minstens één keer in elke positie voorkomt.
Sturende vraag
Een type vraag in een enquête of poll die problematisch is omdat de formulering één antwoord meer aanmoedigt dan andere, waardoor de constructvaliditeit wordt verzwakt.
Level (niveau)
Een van de mogelijke variaties of waarden van een variabele. Ook wel conditie genoemd.
Likert-schaal
Een enquêtevraagformaat met een beoordelingsschaal met meerdere antwoordopties, verankerd door de specifieke termen: helemaal mee eens, mee eens, neutraal, mee oneens, en helemaal mee oneens. Een schaal die dit formaat niet exact volgt, wordt een Likert-type schaal genoemd.
Main effect (hoofdeffect)
In een factoriëel ontwerp het algemene effect van één onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele, gemiddeld over de niveaus van de andere onafhankelijke variabele.
Gemanipuleerde variabele
Een variabele in een experiment die een onderzoeker controleert, bijvoorbeeld door deelnemers aan de verschillende niveaus (waarden) toe te wijzen.
Manipulatiecontrole (check)
In een experiment een extra afhankelijke variabele die onderzoekers kunnen opnemen om te bepalen hoe goed een manipulatie heeft gewerkt.
Margin of error of the estimate (foutmarge van de schatting)
In de context van een percentage-schatting, een inferentiële statistiek die een bereik van waarden biedt met een hoge waarschijnlijkheid om de werkelijke populatiewaarde te bevatten.
Marginale gemiddelden
In een factoriëel ontwerp de rekenkundige gemiddelden voor elk niveau van een onafhankelijke variabele, gemiddeld over de niveaus van een andere onafhankelijke variabele.
Masked design (blind ontwerp)
Een onderzoeksontwerp waarbij de waarnemers niet op de hoogte zijn van de experimentele condities waaraan deelnemers zijn toegewezen. Ook wel blind onderzoek genoemd.
Gematchte groepen
Een techniek in experimenteel ontwerp waarbij deelnemers die vergelijkbaar zijn op een bepaalde gemeten variabele in sets worden gegroepeerd; de leden van elke set worden vervolgens willekeurig toegewezen aan verschillende experimentele condities. Ook wel matching genoemd.
Maturation threat (rijpingsdreiging)
Een bedreiging voor de interne validiteit die optreedt wanneer een waargenomen verandering in een experimentele groep mogelijk spontaan in de loop van de tijd is ontstaan.
Gemeten variabele
Een variabele in een onderzoek waarvan de niveaus (waarden) worden geobserveerd en geregistreerd.
Meetfout
De mate waarin de gemeten waarde voor een deelnemer op een variabele verschilt van de werkelijke waarde van die variabele. Meetfouten kunnen willekeurig zijn, waarbij te hoge en te lage scores elkaar compenseren, of systematisch, waarbij de meeste scores consistent te hoog of te laag zijn.
Meta-analyse
Een methode om wiskundig de effectgroottes te middelen van alle onderzoeken die dezelfde variabelen hebben getest, om te bepalen welke conclusie het geheel van bewijsmateriaal ondersteunt.
Moderator
Een variabele die, afhankelijk van het niveau, de relatie tussen twee andere variabelen verandert.
Multiple baseline design (meervoudig-baselineontwerp)
Een klein-N ontwerp waarbij onderzoekers de introductie van een interventie over verschillende contexten, tijdstippen of situaties verspreiden.
Multistage sampling (meerstapssteekproef)
Een steekproeftechniek op basis van waarschijnlijkheid, bestaande uit ten minste twee fasen: een willekeurige steekproef van clusters, gevolgd door een willekeurige steekproef van mensen binnen de geselecteerde clusters.
Negatieve associatie
Een associatie waarbij hoge niveaus van de ene variabele samengaan met lage niveaus van de andere variabele, en vice versa. Ook wel omgekeerde associatie of negatieve correlatie genoemd.
Negatief geformuleerde vraag
Een vraag in een enquête of poll die negatief geformuleerde uitspraken bevat, waardoor de formulering ingewikkeld of verwarrend is en mogelijk de constructvaliditeit verzwakt.
Noise (ruis)
Niet-systematische variabiliteit onder de leden van een groep in een experiment, veroorzaakt door situationele ruis, individuele verschillen of meetfouten. Ook wel foutvariantie of niet-systematische variantie genoemd.
Nonequivalent controlgroup design
Een quasi-experiment met minstens één behandelingsgroep en één vergelijkingsgroep, waarbij de deelnemers niet willekeurig aan de groepen zijn toegewezen.
Nonequivalent controlgroup interrupted time-series design
Een quasi-experiment met twee of meer groepen waarin deelnemers niet willekeurig zijn toegewezen; deelnemers worden herhaaldelijk gemeten op een afhankelijke variabele vóór, tijdens en na de “onderbreking” veroorzaakt door een gebeurtenis, waarbij de aanwezigheid of timing van de gebeurtenis verschilt tussen de groepen.
Nonequivalent controlgroup pretest/posttest design
Een quasi-experiment met minstens één behandelingsgroep en één vergelijkingsgroep, waarin deelnemers niet willekeurig zijn toegewezen, en waarin minstens één pretest en één posttest worden afgenomen.
Nonequivalent controlgroup posttest-only design
Een quasi-experiment met minstens één behandelingsgroep en één vergelijkingsgroep, waarin deelnemers niet willekeurig zijn toegewezen en slechts één keer zijn getest, na blootstelling aan de behandeling (of vergelijkingsconditie).
Nonprobability sampling (niet-willekeurige steekproef)
Een categorie van steekproeftechnieken die niet willekeurig zijn, zoals gemakssteekproef, doelgerichte steekproef en quotasteekproef, die resulteren in een bevooroordeelde steekproef.
Niet-statistisch significant
In NHST (null hypothesis significance testing), de conclusie wanneer p > .05; dat wil zeggen, wanneer het waarschijnlijk is dat het resultaat afkomstig is uit de nulhypothese-populatie.
Nuleffect
Een bevinding dat een onafhankelijke variabele geen verschil heeft gemaakt in de afhankelijke variabele; er is geen significante covariantie tussen de twee. Ook wel nulresultaat genoemd.
Nulhypothese
In een veelvoorkomende vorm van statistisch hypothesetoetsen, de aanname dat er geen verschil, geen relatie of geen effect in een populatie is.
Observational measure (maat)
Een methode om een variabele te meten door observeerbare gedragingen of fysieke sporen van gedragingen te registreren. Ook wel gedragsmaat genoemd.
Observationeel onderzoek
Het proces van het observeren van mensen of dieren en systematisch registreren hoe ze zich gedragen of wat ze doen.
Observer bias (waarnemersbias)
Een bias die optreedt wanneer de verwachtingen van de waarnemer de interpretatie van het gedrag van de deelnemers of de uitkomst van het onderzoek beïnvloeden.
Observer effect (waarnemerseffect)
Een verandering in het gedrag van deelnemers in de richting van de verwachtingen van de waarnemer. Ook wel verwachtingseffect genoemd.
Eéngroeps pretest/posttest ontwerp
Een experiment waarin een onderzoeker één groep deelnemers rekruteert, ze meet met een pretest, blootstelt aan een behandeling, interventie of verandering, en ze vervolgens meet met een posttest.
Open access (toegang)
Term die verwijst naar een peer-reviewed academisch tijdschrift dat door iedereen, ook het algemene publiek, kan worden gelezen zonder te betalen.
Open data
Wanneer psychologen hun volledige dataset op internet beschikbaar stellen, zodat andere onderzoekers de statistische resultaten kunnen reproduceren of nieuwe analyses kunnen uitvoeren.
Open vraag
Een enquêtevraagformaat waarmee respondenten op elke gewenste manier kunnen antwoorden.
Open materialen
Wanneer psychologen de volledige set van meetinstrumenten en manipulaties van hun onderzoek online beschikbaar stellen, zodat anderen het volledige ontwerp kunnen zien of replicatieonderzoek kunnen uitvoeren.
Open science (wetenschap)
De praktijk van het vrij delen van data, hypothesen en materialen, zodat anderen kunnen samenwerken, deze kunnen gebruiken en de resultaten kunnen verifiëren.
Operationele definitie
De specifieke manier waarop een interessant concept wordt gemeten of gemanipuleerd als een variabele in een onderzoek. Ook wel operationalisering of operationele variabele genoemd.
Operationaliseren
Een conceptuele variabele omzetten in een specifieke gemeten of gemanipuleerde variabele om een onderzoek uit te voeren.
Order (volgorde) effect
In een within-groups ontwerp een bedreiging voor de interne validiteit waarbij de volgorde van condities de reacties van deelnemers beïnvloedt.
Ordinale schaal
Een kwantitatieve meetschaal waarvan de niveaus een gerangschikte volgorde weergeven, maar de afstanden tussen de niveaus niet gelijk zijn.
Organized scepticism
Een van Merton’s vier wetenschappelijke normen, die stelt dat wetenschappers alles in vraag stellen, inclusief hun eigen theorieën, algemeen geaccepteerde ideeën en ‘oude wijsheden’.
Outlier (uitschieter)
Een score die sterk afwijkt, veel hoger of lager dan de meeste andere scores in een steekproef.
Oversampling (oversteekproeven)
Een vorm van steekproeftrekking op basis van waarschijnlijkheid; een variant van gestratificeerde steekproeftrekking waarbij de onderzoeker opzettelijk een of meer groepen oververtegenwoordigt.
Partial counterbalancing (gedeeltelijke tegenbalancering)
Een methode van tegenbalanceren waarbij sommige, maar niet alle, mogelijke volgorde van condities worden gerepresenteerd.
Deelnemervariabele
Een variabele zoals leeftijd, geslacht of etniciteit, waarvan de niveaus worden geselecteerd (d.w.z. gemeten), niet gemanipuleerd.
Paywall
Een term die verwijst naar een peer-reviewed academisch tijdschrift waarvoor het algemene publiek moet betalen om toegang te krijgen; alleen mensen die lid zijn van een abonnerende instelling kunnen de inhoud bekijken.
P-hacken
Een reeks twijfelachtige data-analysetechnieken, zoals het toevoegen van deelnemers na een eerste analyse, het zoeken naar uitschieters of het proberen van nieuwe analyses om een p-waarde net onder .05 te verkrijgen, wat kan leiden tot niet-reproduceerbare resultaten.
Fysiologische meting
Een methode om een variabele te meten door biologische gegevens vast te leggen.
Pilotstudie
Een studie die wordt uitgevoerd vóór (of soms na) de belangrijkste studie, meestal om de effectiviteit of eigenschappen van de manipulaties te testen.
Placebo-effect
Een respons of effect dat optreedt wanneer mensen die een experimentele behandeling ontvangen, een verandering ervaren puur omdat ze geloven dat ze een geldige behandeling krijgen.
Placebogroep
Een controlegroep in een experiment die wordt blootgesteld aan een inerte behandeling, zoals een suikerpil. Ook wel placebo controlegroep genoemd.
Plagiaat
Het presenteren van de ideeën of woorden van anderen als eigen werk; een vorm van onderzoekswangedrag.
Enquête
Een methode om vragen te stellen aan mensen via de telefoon, persoonlijke interviews, schriftelijke vragenlijsten of het internet. Ook wel peiling genoemd.
Populatie
Een grotere groep waaruit een steekproef wordt getrokken; de groep waarop de conclusies van een onderzoek van toepassing zijn. Ook wel populatie van interesse genoemd.
Positieve associatie
Een associatie waarbij hoge niveaus van de ene variabele samengaan met hoge niveaus van de andere variabele, en lage niveaus van de ene variabele met lage niveaus van de andere variabele. Ook wel positieve correlatie genoemd.
Posttest-only ontwerp
Een experiment dat gebruikmaakt van een onafhankelijk-groepsontwerp waarin deelnemers slechts één keer worden getest op de afhankelijke variabele. Ook wel equivalent-groepen posttest-only ontwerp genoemd.
Power (statistische kracht)
De kans dat een studie een statistisch significant resultaat laat zien wanneer een onafhankelijke variabele daadwerkelijk effect heeft in de populatie; de waarschijnlijkheid om geen Type II-fout te maken.
Practice effect (oefeningseffect)
Een type volgorde-effect waarbij de prestaties van deelnemers verbeteren in de loop van de tijd omdat ze beter worden in de afhankelijke meting (niet vanwege de manipulatie of behandeling). Ook wel vermoeidheidseffect genoemd.
Preregistered (vooraf geregistreerd)
Een term die verwijst naar een studie waarin de onderzoeker, vóór het verzamelen van gegevens, openbaar heeft verklaard wat het verwachte resultaat van de studie is.
Present/present bias
Een bias in intuïtie waarbij mensen de relatie tussen een gebeurtenis en de uitkomst onjuist inschatten, zich uitsluitend richtend op gevallen waarin de gebeurtenis en de uitkomst aanwezig zijn, terwijl ze bewijsmateriaal negeren dat afwezig is en moeilijker te zien.
Pretest/posttest-ontwerp
Een experiment met een onafhankelijk-groepsontwerp waarin deelnemers tweemaal worden getest op de belangrijkste afhankelijke variabele: één keer vóór en één keer na blootstelling aan de onafhankelijke variabele.
Principe van beneficence (weldoen)
Een ethisch principe uit het Belmont Report dat stelt dat onderzoekers voorzorgsmaatregelen moeten nemen om deelnemers te beschermen tegen schade en hun welzijn moeten bevorderen.
Principe van justice (rechtvaardigheid)
Een ethisch principe uit het Belmont Report dat oproept tot een eerlijke balans tussen de soorten mensen die deelnemen aan onderzoek en de soorten mensen die ervan profiteren.
Principe van respect voor personen
Een ethisch principe uit het Belmont Report dat stelt dat onderzoeksdeelnemers moeten worden behandeld als autonome agenten en dat bepaalde groepen speciale bescherming verdienen.
Probabilistisch
Beschrijving van de empirische methode, waarbij wordt gesteld dat wetenschap is bedoeld om een bepaald deel (maar niet noodzakelijk alle) van de mogelijke gevallen te verklaren.
Probability sampling (steekproeftrekking op basis van waarschijnlijkheid)
Een categorie benaming voor willekeurige steekproeftrekkingstechnieken, zoals eenvoudige willekeurige steekproeftrekking, gestratificeerde willekeurige steekproeftrekking en clustersteekproeftrekking, waarbij een steekproef wordt getrokken uit een populatie van interesse zodat elk lid een gelijke en bekende kans heeft om te worden opgenomen in de steekproef. Ook wel willekeurige steekproeftrekking genoemd.
Purposive sampling (doelgerichte steekproeftrekking)
Een bevooroordeelde steekproeftrekkingstechniek waarbij alleen bepaalde soorten mensen in een steekproef worden opgenomen.
P-waarde
In NHST de kans om het resultaat in een steekproef (of een extremer resultaat) bij toeval te verkrijgen, als er geen relatie of verschil is in de populatie.
Kwantitatieve variabele
Een variabele waarvan de waarden kunnen worden vastgelegd als betekenisvolle getallen.
Quasi-experiment
Een studie die lijkt op een experiment, behalve dat de onderzoekers niet volledig experimentele controle hebben (bijvoorbeeld omdat ze deelnemers mogelijk niet willekeurig kunnen toewijzen aan de condities van de onafhankelijke variabele).
Quasi-onafhankelijke variabele
Een variabele die lijkt op een onafhankelijke variabele, maar waarover de onderzoeker geen volledige controle heeft (bijvoorbeeld omdat deelnemers niet willekeurig kunnen worden toegewezen of omdat de timing niet kan worden gecontroleerd).
Quota-steekproeftrekking
Een bevooroordeelde steekproeftrekkingstechniek waarbij een onderzoeker subsets van de populatie van interesse identificeert, een streefgetal voor elke categorie in de steekproef instelt en niet-willekeurig individuen selecteert binnen elke categorie totdat de quota zijn gevuld.
Random assignment (willekeurige toewijzing)
Het gebruik van een willekeurige methode (bijvoorbeeld muntje opgooien) om deelnemers aan verschillende experimentele groepen toe te wijzen.
Ratioschaal
Een kwantitatieve meetschaal waarin de cijfers gelijke intervallen hebben en de waarde nul echt betekent “geen” van de gemeten variabele.
Reactiviteit
Een verandering in het gedrag van onderzoeksdeelnemers (zoals minder spontaan handelen) omdat ze zich ervan bewust zijn dat ze worden geobserveerd.
Regression threat (regressiedreiging)
Een bedreiging voor de interne validiteit, gerelateerd aan regressie naar het gemiddelde, een fenomeen waarbij een extreme score waarschijnlijk dichter bij het eigen typische gemiddelde ligt bij de volgende meting (met of zonder experimentele behandeling of interventie).
Regression to the mean (regressie naar het gemiddelde)
Een fenomeen waarbij een extreme score waarschijnlijk dichter bij het gemiddelde ligt bij de volgende meting, omdat dezelfde combinatie van toevallige factoren die de score extreem maakte, de tweede keer niet aanwezig is.
Reliability (betrouwbaarheid)
De consistentie van de resultaten van een meetinstrument.
Repeated measures design (herhaalde-metingen ontwerp)
Een experiment met een within-groups ontwerp waarin deelnemers meer dan eens reageren op een afhankelijke variabele, na blootstelling aan elk niveau van de onafhankelijke variabele.
Reproduceerbaar
Beschrijving van een studie waarvan de resultaten zijn gereproduceerd wanneer de studie is herhaald. Ook wel replicabel genoemd.
Replicatie
Het proces van het opnieuw uitvoeren van een studie om te testen of het resultaat consistent is.
Replicatie-plus-uitbreiding
Een replicatiestudie waarin onderzoekers hun oorspronkelijke studie repliceren maar variabelen of condities toevoegen om aanvullende vragen te testen.
Representatieve steekproef
Een steekproef waarin alle leden van de populatie van interesse evenveel kans hebben om te worden opgenomen (meestal door middel van een willekeurige methode), zodat de resultaten kunnen worden gegeneraliseerd naar de populatie van interesse. Ook wel onbevooroordeelde steekproef genoemd.
Responsstijl
Een snelle manier waarop respondenten items in een lange enquête beantwoorden, in plaats van te reageren op de inhoud van elk item. Ook wel niet-differentiatie genoemd.
Restriction of range (beperking van bereik)
In een bivariate correlatie het ontbreken van een volledig bereik van mogelijke scores op een van de variabelen, zodat de relatie in de steekproef de werkelijke correlatie onderschat.
Reversal design (omkeringsontwerp)
Een small-N ontwerp waarin een onderzoeker een probleemgedrag observeert zowel vóór als tijdens de behandeling, en de behandeling vervolgens een tijdje onderbreekt om te zien of het probleemgedrag terugkeert.
Review article (overzichtsartikel)
Een artikel dat alle studies samenvat die zijn gepubliceerd in een bepaald onderzoeksgebied.
Sample (steekproef)
De groep mensen, dieren of gevallen die in een studie worden gebruikt; een subset van de populatie van interesse.
Sample distribution (steekproefverdeling)
Een theoretische voorspelling van de soorten statistische uitkomsten die waarschijnlijk worden verkregen als een studie meerdere keren wordt uitgevoerd en de nulhypothese waar is.
Scatterplot (spreidingsdiagram)
Een grafische weergave van een associatie, waarbij elke stip één deelnemer in de studie vertegenwoordigt, gemeten op twee variabelen.
Wetenschappelijke literatuur
Een reeks gerelateerde studies, uitgevoerd door verschillende onderzoekers, die soortgelijke variabelen hebben getest. Ook wel literatuur genoemd.
Selection attrition threat (selectie-uitvaldreiging)
Een bedreiging voor de interne validiteit waarbij deelnemers waarschijnlijk uitvallen in de behandelgroep of de controlegroep, maar niet in beide.
Selectie-effect
Een bedreiging voor de interne validiteit die optreedt in een onafhankelijk-groepsontwerp wanneer de soorten deelnemers op één niveau van de onafhankelijke variabele systematisch verschillen van die op het andere niveau.
Selection history threat (selectie-geschiedenisdreiging)
Een bedreiging voor de interne validiteit waarbij een historisch of seizoensgebonden evenement systematisch alleen de deelnemers in de behandelgroep beïnvloedt of alleen die in de controlegroep, maar niet beide.
Self-correcting (zelfcorrigerend)
Een proces waarin wetenschappers hun onderzoek beschikbaar stellen voor peerreview, replicatie en kritiek, met als doel fouten in het onderzoek te identificeren en te corrigeren.
Zelfplagiaat
Een mogelijk onethische praktijk waarbij onderzoekers hun eerder gepubliceerde tekst letterlijk en zonder bronvermelding hergebruiken in een volgend artikel.
Zelfrapportage-meting
Een methode om een variabele te meten waarbij mensen vragen over zichzelf beantwoorden in een vragenlijst of interview.
Zelfselectie
Een vorm van steekproefbias die optreedt wanneer een steekproef alleen mensen bevat die vrijwillig deelnemen.
Semantisch differentiaalformaat
Een vragenlijstformaat waarbij gebruik wordt gemaakt van een antwoordschaal waarvan de getallen zijn verankerd met contrasterende bijvoeglijke naamwoorden.
Eenvoudige willekeurige steekproeftrekking
De meest basale vorm van steekproeftrekking op basis van waarschijnlijkheid, waarbij de steekproef volledig willekeurig wordt gekozen uit de populatie van interesse (bijvoorbeeld door namen uit een hoed te trekken).
Single-N-ontwerp
Een studie waarin onderzoekers informatie verzamelen van slechts één dier of één persoon.
Situationele ruis
Onverwante gebeurtenissen of afleidingen in de externe omgeving die onsystematische variabiliteit creëren binnen groepen in een experiment.
Slope direction (hellingsrichting)
De opwaartse, neerwaartse of neutrale helling van de cluster van gegevenspunten in een spreidingsdiagram.
Small-N-ontwerp
Een studie waarin onderzoekers informatie verzamelen van slechts een paar gevallen.
Sneeuwbalsteekproeftrekking
Een variatie op doelgerichte steekproeftrekking, een bevooroordeelde steekproeftrekkingstechniek waarbij deelnemers worden gevraagd om kennissen voor de studie aan te bevelen.
Sociaal wenselijk antwoorden
Antwoorden geven op een vragenlijst (of andere zelfrapportagemeting) die ervoor zorgen dat iemand er beter uitziet dan hij of zij in werkelijkheid is. Ook wel “goed voorwenden” genoemd.
Spurious association (schijnassociatie)
Een bivariate associatie die alleen toe te schrijven is aan systematische gemiddelde verschillen tussen subgroepen in de steekproef; de oorspronkelijke associatie is niet aanwezig binnen de subgroepen.
Stabiel-baseline-ontwerp
Een small-N-ontwerp waarin een onderzoeker gedrag observeert gedurende een uitgebreide baselineperiode voordat een behandeling of andere interventie wordt gestart en het gedrag blijft observeren na de interventie.
Statistisch significant
In NHST, de conclusie die wordt getrokken wanneer p < .05; dat wil zeggen wanneer het onwaarschijnlijk is dat het resultaat afkomstig is van de nulhypothese-populatie.
Statistische validiteit
De mate waarin statistische conclusies die uit een studie zijn afgeleid, accuraat en redelijk zijn. Ook wel statistische conclusievaliditeit genoemd.
Stemplot (steel-bladdiagram)
Een grafische weergave van de waarden die zijn verkregen voor een variabele in een steekproef van gegevens. Ook wel stam-en-bladdiagram genoemd.
Gestratificeerde willekeurige steekproeftrekking
Een vorm van steekproeftrekking op basis van waarschijnlijkheid; een willekeurige steekproeftrekkingstechniek waarbij de onderzoeker specifieke demografische categorieën of strata identificeert en vervolgens willekeurig individuen binnen elke categorie selecteert.
Sterkte
Een beschrijving van een associatie die aangeeft hoe dicht de gegevenspunten in een spreidingsdiagram clusteren langs een lijn van beste fit.
Enquête
Een methode om mensen vragen te stellen via de telefoon, persoonlijke interviews, schriftelijke vragenlijsten of via het internet. Ook wel peiling genoemd.
Systematische steekproeftrekking
Een steekproeftrekkingstechniek op basis van waarschijnlijkheid waarbij de onderzoeker een willekeurig gekozen getal N gebruikt en elke N-de deelnemer uit een populatie selecteert om een steekproef te verkrijgen.
Systematische variabiliteit
In een experiment, een beschrijving van wanneer de niveaus van een variabele op een voorspelbare manier samenvallen met het lidmaatschap van een experimentele groep, waardoor een potentiële verwarring ontstaat. Zie ook onsystematische variabiliteit.
Temperal precedence
Een van de drie criteria voor het vaststellen van een causale claim, waarin wordt gesteld dat de voorgestelde causale variabele eerst in de tijd komt, vóór de voorgestelde uitkomstvariabele.
Testbedreiging
In een herhaalde-metingen-experiment of quasi-experiment, een soort volgorde-effect waarbij scores in de loop van de tijd veranderen, simpelweg omdat deelnemers de test meer dan eens hebben afgelegd; omvat oefeneffecten.
Test-hertest betrouwbaarheid
De consistentie in resultaten elke keer dat een maatregel wordt gebruikt.
Theorie
Een verklaring of een reeks verklaringen die algemene principes beschrijft over hoe variabelen met elkaar samenhangen.
Theorie-toetsingsmodus
De intentie van een onderzoeker voor een studie, waarbij associatieclaims of causale claims worden getest om ondersteuning voor een theorie te onderzoeken.
Derde-variabeleprobleem
In een correlationele studie, het bestaan van een plausibele alternatieve verklaring voor de associatie tussen twee variabelen.
Translationeel onderzoek
Onderzoek dat kennis uit fundamenteel onderzoek gebruikt om oplossingen voor problemen in de echte wereld te ontwikkelen en te testen.
Behandelgroep
De deelnemers in een experiment die worden blootgesteld aan het niveau van de onafhankelijke variabele dat medicatie, therapie of een interventie omvat.
T-toets
Een statistische toets die wordt gebruikt om de grootte en significantie van het verschil tussen twee gemiddelden te evalueren.
Type I-fout
Een “vals-positief” resultaat in het statistische inferentieproces, waarbij onderzoekers concluderen dat er een effect is in een populatie, terwijl dat er eigenlijk niet is.
Type II-fout
Een “misser” in het statistische inferentieproces, waarbij onderzoekers concluderen dat hun studie geen effect in een populatie heeft gedetecteerd, terwijl dat er eigenlijk wel is.
Unbiased sample (onafhankelijke steekproef)
Een steekproef waarin alle leden van de populatie van interesse evenveel kans hebben om te worden opgenomen (meestal via een willekeurige methode), en waarvan de resultaten dus kunnen worden gegeneraliseerd naar de populatie van interesse. Ook wel representatieve steekproef genoemd.
Universalisme
Een van Mertons vier wetenschappelijke normen, waarin wordt gesteld dat wetenschappelijke claims worden geëvalueerd op basis van hun waarde, onafhankelijk van de geloofsbrieven of reputatie van de onderzoeker. Dezelfde vooraf vastgestelde criteria gelden voor alle wetenschappers en al het onderzoek.
Unobtrusive observation (onoverduidelijke observatie)
Een observatie in een studie die indirect wordt gedaan, door fysieke sporen van gedrag, of die wordt gedaan door iemand die verborgen is of zich voordoet als een omstander.
Onsystematische variabiliteit
In een experiment, een beschrijving van wanneer de niveaus van een variabele onafhankelijk fluctueren van het lidmaatschap van de experimentele groep, wat bijdraagt aan variabiliteit binnen groepen.
Validiteit
De geschiktheid van een conclusie of beslissing.
Variabele
Een attribuut dat varieert en minstens twee niveaus of waarden heeft.
Wachtlijstontwerp
Een experimenteel ontwerp voor het bestuderen van een therapeutische behandeling, waarbij onderzoekers willekeurig enkele deelnemers toewijzen om de therapie onmiddellijk te ontvangen en anderen pas na een tijdsvertraging.
Bewijskracht
Een conclusie die wordt getrokken uit een beoordeling van wetenschappelijke literatuur, waarbij wordt gekeken naar het aandeel studies dat consistent is met een theorie.
Within groups design (binnen-groepen ontwerp)
Een experimenteel ontwerp waarbij elke deelnemer wordt blootgesteld aan alle niveaus van de onafhankelijke variabele. Ook wel binnen-proefpersoonontwerp genoemd.
Nulassociatie
Een gebrek aan systematische associatie tussen twee variabelen. Ook wel nulcorrelatie genoemd.