begrippen literatuur Flashcards

1
Q

literair

A

wat betrekking heeft tot de literatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

proza

A

verzamelnaam voor verhalende teksten die niet rijmen. daarin onderscheidt proza zich van poëzie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Autobiografie

A

de schrijver beschrijft zijn eigen leven. het woord komt uit het grieks: ‘auto’ betekend ‘zelf’ ‘bios’ betekend ‘leven’ en ‘grafie’ komt van ‘graphein’ , schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

roman

A

een lang, fictief verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

personages

A

de personages kan je onderverdelen in verschillen soorten afhankelijk van hoeveel je van ze weet

  • round characters, spelen een onmisbare rol
  • flat characters, zijn minder belangerijk
  • typen, spelen een bijrol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

oeuvre

A

alles wat een schrijver geschreven heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gothic novel

A

genre dat onstand tijden de romantiek, waarin vaak heksen vampiers en spoken voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

perspectief van de alwetende verteller

A

weet wat er gebeurd is en wat er gaat gebeuren en geeft soms commentaar op het verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wisselend perspectief

A

het perspectief kan per hoofdstuk wisselen of binnen in een hoofdstuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

onbetrouwbaar perspectief

A

van een onbetrouwbaar perspectief of een onbetrouwbare verteller is sprake als de tekst aanwijzingen bevat dat het beeld extreem , vertekend , onvolledig of onjuist is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

setting

A

de plaats, tijd en omstandigheden die de achtergrond vormen waartegen het verhaal zich afspeelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ruimte

A

de ruimte waarin een verhaal zich afspeelt hebben vaak een functie

  • karaktisering: een personage heeft een voorkeur of juist een afkeer van een bepaalde ruimte
  • sfeertekening: de ruimte wordt gebruikt ter ondersteuning van een bepaalde handeling, gebeurtenis, gevoelens
  • symbolisch: de ruimte staat symbool voor iets
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

spanning

A

spanning wordt opgeroepen door alles wat maakt dat je verder wilt lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

spanning

A

spanning wordt opgeroepen door alles wat maakt dat je verder wilt lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vertraging

A

de gebeurtenissen worden langzaam verteld bijvoorbeeld doordat ze worden onderbroken door beschrijvingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

open plekken

A

vragen die het verhaal oproept. soms al na paar regels ingevuld maar ook pas aan het einde of helemaal niet

16
Q

cliffhanger

A

het verhaal wordt onderbroken op een spannend moment

17
Q

verhaalmotief

A

opvallen verhaalelement dat steeds opnieuw opduikt in het verhaal. verhaalmotieven kunnen concreet of abstract zijn

18
Q

thema

A

waar een verhaal over gaat, afgezien van de personages en gebeurtenissen

19
Q

concreet motief

A

verhaalelement dat meerdere malen letterlijk in het verhaal voorkomt. concrete motieven verwijzen vaak naar abstracte motieven of thema’s van het verhaal

20
Q

abstract motief

A

verhaalelement dat niet letterlijk in het verhaal voorkomt, maar dat je zelf moet afleiden. vaak leiden concrete motieven je naar een abstract motief

21
Q

literatuur

A

verzamelnaam voor fictieve teksten die een diepere laag hebben

22
Q

ik-perspectief

A

een ik figuur. die ofwel het verhaal beleefd ofwel erop terugkijkt en dus al meer weet over de afloop

23
Q

3de-perspectief

A

die beleefd ofwel het verhaal ofwel erboven staat en zelf geen deel uitmaakt van het verhaal

24
Q

meervoudig perspectief

A

meerdere vertellers

25
Q

conflictmodel

A
1 evenwicht ( alles gaat normaal )
2 conflict ( het evenwicht wordt verstoord )
3 ontwikkeling ( doordat de hoofdpersoon reageert komt hij in actie )
4 oplossing of nieuw evenwicht