begrippen HFDST 1 Flashcards

1
Q

gevaar voor reductionisme

A

door zich toe te spitsen op 1 klein fenomeen, kun je de hele context uit het oog verliezen
oplossing: evenwicht zoeken tussen haalbaarheid en niet in de val trappen van reductionisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Variabelen helemaal links

A

onafhankelijke variabelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Variabelen midden

A

interveniërende variabelen of de mediatoren: variabelen die het hele mechanisme van oorzaak tot gevolg (links naar rechts) helpen inzichtelijk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Variabele helemaal rechts

A

afhankelijke variabelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pijlen die naar andere pijl wijzen

A

= moderatoren: variabelen die effect hebben op relaties tussen andere variabelen
uitleg: 2 variabelen (bv. moderatoren) zijn in interactie met elkaar om de afhankelijke variabele te bepalen
bv. arbeidsbereidheid (mediator) heeft een invloed op de relatie tussen mogelijkheden tot herintreding (mediator) en herintreding (onafh. variabele)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

onderzoeksopzet

A

informatieverzameling concretiseren -> concreter gaan omschrijven (bij wie gaan we het onderzoeken, hoe gaan we het onderzoeken, welke onderzoeksinstrumenten, hoe staan alle variabelen met elkaar in verband, welke analysetechniek ga ik gebruiken, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bij R²= …%

A

(bij 0 is er geen verband)
pijlen krijgen gewicht: geeft de mate van samenhang weer van die variabele met alle voorliggende variabelen = proportie verklaarde variantie -> hoe hoger de waarde is, hoe meer de voorafgaande variabele de verschillen bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

methodologie

A

discipline of leer die de methoden onderzoekt, meta-onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

2 soorten methodologie

A
  • descriptief : schrijven welke methoden worden toegepast, schrijven welke methoden er zijn en wat onderzoekers doen (‘wat er effectief gebeurt’)
  • prescriptief : voorschrijvend, het worden richtlijnen welke methoden we moeten toepassen en welke onderzoeksmethoden onderzoekers zouden moeten toepassen (‘veronderstelling’)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de onderzoekscontext oefent een sterke invloed uit op (dankzij zicht op volledige onderzoeksstrategie

A

welke opeenvolging er is van methoden, welke methode in welke fase gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

onderzoekscontext

A

doel, situatie, middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uitwerking van de probleemstelling

A

Theoretische overwegingen (literatuur en onderzoek)
Maatschappelijke relevantie
Praktische uitvoerbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

op basis van wat moet de strategie worden bepaald?

A

de onderzoeksstructuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

definitie conceptueel model

A

Theoretisch kader waarin het probleem wordt geplaatst en waarvan wordt verwacht dat het het vastgestelde onderzoeksdoel inzichtelijk kan
-> Bestaande theorieën
-> Nieuwe aspecten of eigen afleidingen
Theoretische vermoedens, verwachtingen en hypothesen
maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

over waardevrijheid in het post-positivisme

A

er is geen waardevrijheid, maar wel vrijheid van theorievorming (empirie is ultieme scheidsrechter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly