Begrippen H4 Flashcards

1
Q

Zure oplossing

A

Oplossing van zuur in water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tafelazijn

A

Voorbeeld van zure oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zoutzuur

A

Oplossing van waterstofchloride, HCl (g) in water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Basische oplossing

A

Oplossing van een base in water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Natronloog

A

Oplossing van natriumhydroxide, NaOH (s), in water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Neutrale oplossing

A

Oplossing met pH van 7, niet zuur en niet basisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

pH-indicatoren

A

Indicatoroplossingen die kleurstoffen bevatten die, afhankelijk van de pH-waarde, van kleur kunnen veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zuur-basereactie

A

Vindt plaats als een zure en basische oplossing bij elkaar worden gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Titratie

A

Neutralisatiereactie waarmee je het zuurgehalte van een zure oplossing bepaalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wet van behoud van energie

A

Bij energie-omzetting gaat geen energie verloren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Exotherme reacties

A

Reacties waarbij energie vrijkomt, meestal warmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Endotherme reactie

A

Reactie waarbij voortdurend energie moet worden toegevoegd om deze laten verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Reactiewarmte

A

Hoeveelheid energie die vrijkomt of nodig is bij een chemische reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Activeringsenergie

A

Energie die nodig is om de reactie op gang te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Soortelijke warmte

A

Hoeveelheid warmte in Joule die nodig is om één kilogram in één Kelvin in temperatuur te laten stijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Reactiesnelheid

A

Snelheid waarmee de reactieproducten worden gevormd, of de snelheid waarmee de beginstoffen verdwijnen

17
Q

Botsende-deeltjesmodel

A

Alle moleculen zijn bij kamertemperatuur constant in beweging, ze botsen

18
Q

Effectieve botsing

A

Botsing tussen moleculen die tot een chemische reactie lijdt

19
Q

Concentratie

A

Geeft aan hoeveel mol opgeloste stof er per L aanwezig is

20
Q

Molariteit M

A

Concentratie stof in mol per liter

21
Q

Verdelingsgraad

A

Wordt aangegeven hoe fijn een stof verdeeld is

22
Q

Katalysator

A

Stof die ervoor zorgt dat een bepaalde reactie sneller verloopt

23
Q

Wet van massabehoud / wet van lavoisier

A

De totale massa van beginstoffen bij chemische reactie is gelijk aan totale massa van reactieproducten