Begrippen H34 Flashcards

1
Q

Waar lenen de gewervelden of vertebraten hun naam aan?

A
  • De wervels, de botten die hun wervelkolom vormen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Chordata

A

Chordadieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kenmerken (sommige alleen tijdens embryonale ontwikkeling) chordadieren

A
  • Chorda
  • Dorsale holle zenuwstreng
  • Kieuwspleten
  • Gespierde post-anale staart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Chordata; Chorda

A

Een flexibele staaf (gevuld met vloeistof) met eromheen stevig weefsel tussen het spijsverteringskanaal en de zenuwstreng

  • Werkt als skelet over lengte van een chordadier
  • Bij meeste ontwikkelt het zicht tot een complexer skelet met gewrichten, volwassen dier heeft alleen nog overblijfselen van de chorda
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Chordata; Dorsale holle zenuwstreng

A
  • Zenuwstreng van een chordadierembryo
  • Ontwikkelt zich uit plaat ectoderm die zich oprolt tot een buis dorsaal van de chorda
  • Ontwikkelt zich tot centraalzenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Chordata; kieuwspleten

A
  • Groeven aan de buitenkant van de keelholte bij het chordadierembryo, ontwikkelen zich tot kieuwspleten die een opening naar de buitenkant van het lichaam hebben.

functie:

  • Filtervoedingsstructuren
  • Gaswisseling
  • Bij Tetrapoda –> ontwikkelen zich tot delen van de nek, het hoofd en het oor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Chordata; gespierde post-anale staart

A
  • Staat posterior van de anus
  • Bij veel verdwijnt de staart tijdens embryonale ontwikkeling
  • Bevat skeletelementen en spieren
  • Aquatische soorten –> Voortstuwing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Chordadieren: cephalochordata

A

lancetvisje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoezo heet een lancetvisje zo?

A

Vanwege hun mesachtige vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken lancetvisje:

A
  • Zij in zee levende filtervoeders
  • Behouden kenmerken van bouwplan van een chordadier als volwassenen
  • 1 set HOX-genen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Chordadieren: Urochordata

A

Manteldieren/ zakpijp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kenmerken zakpijpen:

A
  • Nauwer verwant aan andere chordadieren dan lancetvisjes
  • Lijken meest op chordadieren gedurende larvestadium
  • Metamorfose naar volwassenen omvat : resorptie staart, 90 graden rotatie overige organen
  • Filteraars
  • Wanneer ze worden aangevallen spuwen ze water uit uitstroomsifon
  • 1 set HOX-genen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Chordadieren –> Vertebrates

A

Gewervelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kenmerken gewervelden:

A
  • 2 of meer sets HOX-genen
  • wervels om ruggenmerg hebben rol chorda overgenomen
  • Neurale lijst

( embryonale ontwikkeling: chorda, dorsale holle zenuwstreng, kieuwspleten, post-anale staart)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Chordadieren –> gewervelden; Neurale lijst

A

Cellen die verschijnen langs de rand van de sluitende neurale buis van een embryo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Chordadieren –> gewervelden –> Cyclostomen

A

Kaaklozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kenmerken kaaklozen:

A
  • geen wervelkolom

- Aanwezigheid van rudimentaire weefsel & fylogenetische analyses –> slijmprikken en prikken zijn gewervelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Chordadieren –> gewervelden –> Cyclostomen –> myxini/ hagfishes

A

Slijmprikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kenmerken slijmprikken:

A
  • Kaakloze gewervelden
  • schedel van kraakbeen
  • gereduceerde wervels
  • Flexibele staaf van kraakbeen die ontstaat uit de chorda
  • Kleine hersenen, ogen, oren, neusgat en tanden in hun mond
  • leven in de zee; de meeste bodembewonende aaseters
  • produceren slijm om concurreren of roofdieren af te weren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Chordadieren –> gewervelden –> Cyclostomen –> Petromyzontida/ lampreys

A

Prikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kenmerken prikken:

A
  • Kaakloze gewervelden
  • bewonen verscheidene zee- en zoetwaterhabitats
  • Sommige parasiet –> zuigen mond aan levende vissen voor voedsel
  • Vrije levende soorten voeden zich enkele jaren als larven en worden dan volwassen, planten zich voort, en sterven binnen enkele dagen
  • Hebben een chorda
  • Hebben een kraakbeenskelet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Chordadieren –> gewervelden –> Gnathostoma

A

Kaakdieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kenmerken kaakdieren:

A
  • Hebben kaken (met scharnieren) met tanden die ze gebruiken om hun voedsel te pakken en te snijden
  • Kaken ontstaan door aanpassing kieuwbogen (skeletstructuren rond de kieuwspleten)
  • Genoomduplicatie, inclusief duplicatie HOX-genen
  • Vergrote voorhersenen –> geassocieerd met beter reukvermogen en zicht
  • Laterale-lijnsysyteem (zijlijn)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Chordadieren –> gewervelden –> Gnathostoma; laterale-lijnsysteem (zijlijn)

A

Een rij sensoren die gevoelig zijn voor trillingen. Zit aan iedere zijde van het lichaam van aquatische kaakdieren (vissen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Chondrichthyes
Kraakbeenvissen
26
kenmerken kraakbeenvissen:
- Skelet van kraakbeen
27
Kenmerken haaien (onderdeel kraakbeenvissen):
- Gestroomlijnd lichaam - Snelle zwemmers - Rugvinnen --> stabilisatie - borst- en anaalvinnen --> manoevreren - Drooplopend zwemmen --> haai zinkt niet & continu waterstroom over kieuwen - grootste haaien --> Filtervoeders - meeste soorten --> Carnivoor - Kort spijsverteringskanaal met een spiraalplooi die het oppervlakte vergroot en de passage van voedsel vertraagt - Uitstekend zicht- en reukvermogen, Zintuig om elektrische velden waar te nemen (carnivore levenswijze) - Haaieneieren worden intern bevrucht maar ontwikkelen op verschillende wijze: Oviparie (eierleggend), Ovoviviparie (eierlevendbarend), viviparie (levendbarend) - Voortplantingsstelsel, uitscheidingsstelsel en spijsverteringsstelsel komen uit in de cloaca
28
Oviparie
eierleggend; eieren komen buiten het lichaam van de moeder
29
Ovoviviparie
eierlevendbarend: eieren blijven in de eileider; jongen wordt geboren nadat de eieren uitkomen in de baarmoeder
30
Viviparie
levendbarend: het embryo ontwikkelt in de baarmoeder en wordt gevoed vanuit moeders bloed via een dooierzakplacenta
31
Cloaca
Gezamenlijke holte met een opening naar buiten van de haai
32
Cloaca
Gezamenlijke holte met een opening naar buiten van de haai
33
Kenmerken roggen:
- meeste bodembewoners die zich voeden met weekdieren en kreeftachtigen - zijn afgeplat - vergrote borstvinnen --> watervleugels - veel soorten hebben zeepachtige staarten; bij sommige voorzien van giftige stekels voor verdediging
34
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes
Beenvisachtigen
35
Kenmerken beenvisachtigen:
- Skelet van echt bot - aquatische beenvisachtigen zijn gewervelden die we gewoonlijk vissen noemen - meeste vissen ademen door water te laten stromen over kieuwen (beschermd met een kieuwdeksel) - Vissen controleren drijfvermogen met de zwemblaas (een luchtzak) - Huid scheidt slijm af - Huid bij meeste bedekt met platte benige schubben - laterale-lijnsysyteem - eierleggend, maar sommige levendbarend
36
Zwemblaas
een luchtzak die ervoor zorgt dat aquatische beenvisachtigen blijven drijven
37
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes --> Actinopterygii
Straalvinnige vissen
38
kenmerken straalvinnige vissen:
- Bijna alle aquatische beenvisachtigen - Vinnen worden ondersteund door lange flexibele stralen - Vinnen zijn aangepast voor manoeuvreren, verdedigen en andere functies
39
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes --> Sarcopterygii (lobe-fins)
- Kwastvinnigen
40
Kenmerken kwastvinnigen:
- Hebben botten omgeven door een dikke laag spier in hun borst- en buikvinnen - Kwastvinnen worden in sommige soorten gebruikt om te ''lopen'' over de bodem
41
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes --> Sarcopterygii (lobe-fins) --> Actinistia
Coelacanthen
42
Kenmerken coelacanthen:
- Men dacht dat ze waren uitgestorven, tot een levende werd gevangen in Zuid-Afrika 1938
43
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes --> Sarcopterygii (lobe-fins) --> Dipnoi
longvissen
44
Kenmerken longvissen:
- leven allemaal op het zuidelijk-halfrond - Kieuwen het belangrijkste orgaan voor gaswisseling, ze hebben ook longen die ze ook kunnen gebruiken voor gaswisseling waarmee ze ook lucht in hun longen kunnen happen
45
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes --> Sarcopterygii (lobe-fins) --> Tetrapoda
Viervoeters
46
Kenmerken viervoeters:
- Viervoeten (ledematen met tenen) - Een (beweeglijke) nek - Gefuseerde bekkengordel met de wervelkolom - Oren om geluid in water mee te detecteren - Volwassenen hebben doorgaans geen kieuwen (uitzondering axolot)
47
Titaalik Roseae
Dier dat zowel kenmerken van vissen als van gewervelde landdieren had - Wordt door wetenschappers gezien als de ''missing link'' tussen de vissen en de gewervelde landdieren
48
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes --> Sarcopterygii (lobe-fins) --> Tetrapoda --> Amphibia
Amfibieën --> Verdeeld in 3 orden: urodela, Anura, apoda
49
Urodela
Hebben staarten (salamanders)
50
Anura
Hebben geen staart (kikkers en padden)
51
Apoda
amfibieën zonder poten (wormsalamanders)
52
Kenmerken amfibie:
- in het water levende larve en op het land levende adult (niet altijd, maar zou wel kunnen) - slijmerige huid, door die huid vind gaswisseling plaats - Bevruchting bij meeste soorten extern en de eieren hebben een waterige omgeving nodig. 3 manieren van ademhalen: - Kieuwen (larvaal stadium) - Longen (volwassen stadium) -Huid
53
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes --> Sarcopterygii (lobe-fins) --> Tetrapoda --> Amniota
Tetrapoda met een aan het land geadapteerd ei
54
Kenmerken Amniota :
- Hebben een amnion - Hebben een relatief impermeabele huid (vocht vasthouden) - Hebben de eigenschap om de ribbenkast te gebruiken voor het ventileren van de longen
55
Amniota: Amnion
Een membraan dat het embryo omvat
56
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes --> Sarcopterygii (lobe-fins) --> Tetrapoda --> Amniota --> Reptielen
Reptielen
57
Kenmerken reptielen:
- Veel zijn ectotherm, behalve vogels - Hebben waterafstotende schubben - De meeste leggen (schaal)eieren op het land - Bevruchting vindt intern plaats, voordat de schaal wordt gevormd - Reptielen behoren tot de diapsides
58
Reptielen: Ectotherm
De absorptie van externe warmte is de belangrijkste bron voor lichaamswarmte
59
Reptielen: Diapsides
Deze dieren hebben een paar gaten aan elk van de schedel achter de oogkassen waardoor spieren passeren om aan de kaak te hechten. Diapsides splitst zich in: - Lepidosauriërs - Archosauria
60
Reptielen --> Squamaten (schutreptielen), de hagedissen en slangen kenmerken:
- Zijn schubreptielen - Ectotherm - Behoren tot lepidosauriërs - Variëren in grootte - Slangen zijn beenloze lepidosauriërs die zijn geëvolueerd van hagedissen met poten - Slangen zijn vleeseten en hebben aanpassingen om te helpen bij het vangen en consumeren van prooien - Chemische sensoren - Warmte detecterende organen - Gif - Los verbonden kaakbeenderen - Elastische huid
61
Reptielen --> schildpadden kenmerken ervan:
- Behoren tot Archosauria - ontbreken gaten - Ectotherm - in de schedel achter de oogkas --> in de loop van de evolutie hebben ze ze wel gehad - Alle schildpadden hebben een doosachtige schaal gemaakt van bovenste en onderste schilden die zijn gefuseerd met wervels, sleutelbeenderen en ribben.
62
Reptielen --> crocodilen (alligators en krokodillen) en kenmerken ervan:
- Zijn beperkt tot warme streken | - Ectotherm
63
Reptielen --> Vogels
- Stammen af van archosauria Vogels zijn sterk aangepast aan vliegend bestaan: - vleugels met vieren - Gonaden (geslachtsklieren) zijn klein - Licht skelet (in botten zitten gaten gevuld met lucht) - Geen urineblaas - Geen tanden maar scherpe snavel - 160 miljoen jaar geleden zijn Therapoda (Dinosauria) geëvolueerd in vogels - -> Oudste was Archaeopteryx --> Deze had veren op vleugels maar behielden voorouderkenmerken als tanden, klauwen en een lange staart.
64
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes --> Sarcopterygii (lobe-fins) --> Tetrapoda --> Amniota --> Mammalia
zoogdieren
65
Kenmerken zoogdieren:
- Melkklieren - Haar - Endoderm - Grote hersenen (in verhouding) - Verschillende (gespecialiseerde) gebitselement
66
Voorouderlijk kenmerk:
Kenmerk dat ontstaan is in een voorouder, niet onderscheiden
67
Afgeleid kenmerk
Is een evolutionair gezien nieuwe kenmerk bij soort/ subgroep, hiermee kan je wel onderscheiden
68
synapsiden
De voorouders van zoogdieren - Geen haar - Wijdverspreide gang - Eileggend
68
synapsiden
De voorouders van zoogdieren - Geen haar - Wijdverspreide gang - Eileggend
69
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes --> Sarcopterygii (lobe-fins) --> Tetrapoda --> Amniota --> Mammalia --> Monotremata
Cloaca dieren
70
Kenmerken cloaca dieren:
- Komen voor in Australié en Nieuw-Guinea - 5 soorten: 1 vogelbekdier, 4 mierenegels - Ze hebben haar en produceren melk maar geen tepels - Ze leggen eieren --> Enige groep zoogdieren die dat doet
71
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes --> Sarcopterygii (lobe-fins) --> Tetrapoda --> Amniota --> Mammalia --> Marsupialia
Buideldieren
72
Kenmerken buideldieren:
- Hogere metabolistische snelheid dan cloaca dieren - Levendbarend (vivipaar) - Embryo in baarmoeder (uterus) - Aanwezigheid (dooierzak) moederkoek (placenta) - Tepels voor afgifte melk - Embryo wordt vroeg in zijn ontwikkeling geboren en ontwikkelt zich verder in de buidel (marsupium), een huidplooi waarin de tepels van de moeder liggen. Niet alle vrouwtjes buideldieren bezitten een buidel
73
Chordadieren --> gewervelden --> Gnathostoma --> Osteichthyes --> Sarcopterygii (lobe-fins) --> Tetrapoda --> Amniota --> Mammalia --> Eutheria
Placentadieren
74
Kenmerken placentadieren
- hogere metabolistsiche snelheid dan cloaca - Levendbarend (vivipaar) - Embryo in baarmoeder (uterus) - Aanwezigheid (doorzak) moederkoek (placenta) - Tepels voor afgifte melk - Voeding door een complexere moederkoek (placenta) dan bij buideldieren - Voltooien hun embryonale ontwikkeling in de baarmoeder - Ze hebben een langere draagtijd