Begrippen - H1 Flashcards

1
Q

Botsende-deeltjesmodel

A

Factoren die de reactiesnelheid beïnvloeden kun je verklaren met het botsende-deeltjesmodel en de activeringsenergie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Chemische reacties

A

Tijdens een chemische reactie veranderen de beginstoffen in reactieproducten. Een chemische reactie verloopt pas als de temperatuur even hoog is als of hoger is dan de reactietemperatuur. Bij elke chemische reactie treedt een energie-effect op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Energiediagram

A

Een energiediagram geeft het energie-effect en de activeringsenergie van elk proces weer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Energie-effect

A

Een proces is exotherm als er tijdens het proces energie aan de omgeving wordt afgestaan. Een proces is endotherm als er tijdens het proces energie vanuit de omgeving wordt opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mengsels

A

Een mengsel heeft een smelttraject en een kooktraject. Drie soorten mengsels zijn: oplossing, suspensie en emulsie. Een emulsie kan ontmengen tot een tweelagensysteem. Een emulgator voorkomt het ontmengen van een emulsie. Een emulgatormolecuul heeft een hyfdrofiele kop en een hydrofobe staart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Reactiesnelheid

A

De reactiesnelheid is de hoeveelheid stof die per seconde en per liter reactiemengsel ontstaat of verdwijnt. De reactiesnelheid wordt bepaalt door vijf factoren: de verdelingsgraad van een stof, de soort stof, de temperatuur, de concentratie en de katalysator.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Scheidingsmethoden

A

Scheiden is het sorteren van moleculen. Scheidingsmethoden maken gebruik van verschil in. Stofeigenschappen van de stoffen in het mengsel. Scheidingsmethoden zijn: bezinken, centrifugeren, indampen, destilleren, extraheren, adsorptie en chromatografie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Residu

A

De vaste stof die bij filtreren in het filter blijft en bij destilleren in de kolf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Filtraat

A

De stof die door de filter loopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Destillaat

A

Die stof die bij destilleren condenseert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rf-waarde

A

De verhouding van de afstand die de stof aflegt ten opzichte van de afstand van de loopvloeistof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly