Begrippen H 1 Flashcards

1
Q

achterland

A

Het gebied dat voor de aan- en afvoer van goederen afhankelijk is van een haven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

alfabetiseringsgraad

A

Geeft aan hoe veel procent van de bevolking van 15 jaar en ouder kan lezen en schrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

arbeidsintensief

A

Veel mensen werken aan één product, er worden weinig machines gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

beroepsbevolking

A

Alle mensen die tegen betaling werken, plus de werklozen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

BRIC-landen

A

Brazilië, Rusland, India en China: vier landen uit de semi periferie met een snelle economische ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bruto nationaal product per hoofd (bnp/hoofd)

A

Alles wat in een jaar in een land verdiend wordt gedeeld door het aantal inwoners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

centrumlanden

A

Meest ontwikkelde landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

communicatiemiddelen

A

Middelen zoals computer of fax om informatie uit te wisselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

distributieland

A

Land dat een belangrijke rol speelt in de verdeling van goederen over het achterland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

eindproducten

A

Producten dei gereed zijn en verkocht kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

export

A

De uitvoer van goederen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Formele sector

A

Het officiële deel van de economie. De activiteiten in de formele sector vind je terug in de statistieken van de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

globalisering

A

Proces waarbij gebieden wereldwijd steeds meer met elkaar verbonden worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

grondstoffen

A

Nog niet bewerkte goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

halffabrikaten

A

Bewerkte producten (tussen grondstof en eindproduct in).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

handelsbalans

A

Overzicht van de waarde van goederen die in- en uitgevoerd worden.

17
Q

informele sector

A

Het niet-officiële van de economie, ook wel scharreleconomie genoemd. De activiteiten van deze sector komen meestal niet in de statistieken van de overheid terecht.

18
Q

infrastructuur

A

Alle voorzieningen die nodig zijn om personen, goederen, of informatie te vervoeren (wegen, spoorlijnen, havens, glasvezel enz.)

19
Q

import

A

De invoer van goederen.

20
Q

koopkracht

A

Hoeveel je en een land kan kopen voor 1 dollar.

21
Q

lagelonenlanden

A

Landen in de (semi)periferie waar de lonen veel lager zijn dan in de centrumlanden. Zij vormen een aantrekkelijk vestigingsgebied voor arbeidsintensieve bedrijven.

22
Q

levensverwachting

A

Geeft aan hoe oud mensen bij geboorte naar verwachting gemiddeld zullen worden.

23
Q

mainport

A

Haven og vliegveld met een belangrijke rol in het internationale vervoer.

24
Q

multinationale onderneming (mno)

A

Groot bedrijf dat in meerdere landen fabrieken en kantoren heeft.

25
Q

Ontwikkelingslanden

A

Landen die niet behoren tot de rijke geïndustrialiseerde landen.

26
Q

periferie

A

De armste landen, die nog sterk agrarisch zijn en vooral grondstoffen uitvoeren.

27
Q

Primaire sector

A

Beroepen in de landbouw, visserij en mijnbouw.

28
Q

regionale ongelijkheid

A

Grote verschillen in ontwikkelingsgraad binnen één land.

29
Q

secundaire sector

A

Beroepen in de industrie en de bouw.

30
Q

Semiperiferie

A

Landen die zich sterk aan het ontwikkelen zijn.

31
Q

sociale ongelijkheid

A

Grote verschillen in inkomen tussen groepen mensen.

32
Q

tertiaire sector

A

Beroepen bij kantoren, banken, winkels, de overheid; beroepen in de dienstverlening.

33
Q

vestigingsplaatsfactoren

A

Redenen voor een bedrijf om zich op een bepaalde plaats te vestigen.

34
Q

VN-welzijnsindex

A

Een aanwijzing voor het welzijn in het land. Je let dan op koopkracht, de levensverwachting en de alfabetiseringsgraad van de bevolking.

35
Q

Welzijn

A

De rijkdom van een land gemeten op basis van levensomstandigheden zoals gezondheid, scholing en voedsel. Ook wel maatschappelijke welvaart genoemd.