Begrippen Flashcards

1
Q

publiekrecht

A

het geheel van rechtsregels dat betrekking heeft op de uitoefening van openbaar gezag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

staatsrecht

A

het geheel van rechtsregels dat betrekking heeft op de organisatie van de met gezag beklede organen en de grenzen van hun gezag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

overheid

A

alle instellingen die het recht hebben om burgers verplichtingen op te leggen en juist rechten toe te kennen. overheid is onder te verdelen in centrale overheid (regering en ministers) en lagere overheden (provincies, gemeenten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

openbaar lichaam

A

Overheidslichaam dat belast is met een deel van de publieke zorg in de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Koninkrijk der Nederlanden

A

Nederland, Aruba, Curacao en Sint Maarten (art. 1 Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Statuut

A

hier wordt meestal het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden bedoeld. Het is de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden. Deze staat boven de Nederlandse Grondwet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

rechtsstaat

A

een staat waarvan de organisatie erop gericht is dat burgers beschermd zijn tegen machtsmisbruik door de staat zelf. (beginselen van een
rechtsstaat: legaliteitsbeginsel, scheiding/evenwicht van machten, grondrechten, onafhankelijke rechter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

legaliteitsbeginsel

A

geen bevoegdheid zonder grondslag in de wet of Grondwet (en met wet wordt er wet in formele zin bedoeld!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

specialiteitsbeginsel

A

het bestuur mag bij het gebruik maken van een wettelijk toegekende bevoegdheid alleen die belangen meewegen, die de betreffende regeling specifiek beoogt te beschermen (zie art. 3:4 lid 1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bijzondere gemeenten / Openbare lichamen

A

Bonaire, Saba, Sint-Eustatius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

formele wetgever

A

Regering en Staten-Generaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wet in formele zin

A

Wet gemaakt door de formele wetgever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wet in materiële zin

A

Zie algemeen verbindend voorschrift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Trias Politica

A

de Trias Politica volgens Montesquieu houdt in dat er sprake is van een scheiding van drie functies (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke functie) die zijn verdeeld over drie machten of organen die onafhankelijk van elkaar zijn. Er is sprake van een zuivere machtenscheiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

machtenscheiding

A

rechterlijke macht, uitvoerende macht, wetgevende macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

montesquieu

A

hij beschreef in 1748 in zijn de “l’Esprit des Lois” de trias politica
wetgevende macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wetgever

A

zie formele wetgever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

checks and balances

A

niemand kan een bevoegdheid uitoefenen zonder verantwoordiging schuldig te zijn of zonder dat op die uitoefening controle bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Grondwet

A

het doel is het weergeven van beginselen, die de grondslag voor wetgeving en bestuur moeten zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Klassieke grondrechten

A

vrijheidsrechten met als doel een staatsvrije sfeer te garanderen waarin de burger zonder overheidsinmenging van zekere vrijheden gebruik kan maken. Voorbeeld: vrijheid van meningsuiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Sociale grondrechten

A

grondrechten met als doel de burgers (sociale) bescherming te bieden en in staat te stellen een menswaardig bestaan op te bouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Rigid constitution

A

indien voor grondwetswijziging een zwaardere procedure is voorgeschreven dan voor gewone wetgeving, spreekt men van een rigide constitution.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Flexible constitution

A

als de Grondwet makkelijk te wijzigen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Absoluut/ongeclausuleerd geformuleerd

A

houdt in dat een grondrecht niet beperkt kan worden. Er is dus geen beperkingsclausule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Relatief/geclausuleerd geformuleerd
houdt in dat een grondrecht beperkt kan worden. Per grondrecht moet in de beperkingsclausule gekeken worden naar de voorwaarden waaronder beperkt mag worden. De zinsnede 'behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet' betekent dat enkel de wetgever in formele zin beperkingen kan stellen.
26
Horizontale werking van grondrechten (derdenwerking)
wanneer grondrechten werken tussen burgers of privaatrechtelijke instellingen onderling.
27
Verticale werking van grondrechten
wanneer grondrechten werken tussen burger en overheid. De overheid kan zich tegenover een burger niet op een grondrecht beroepen.
28
Samenloop van grondrechten
houdt in dat 1 grondrechtgerechtigde zich op meerdere grondrechten kan beroepen
29
Botsing van grondrechten
het beroep van de ene grondrechtgerechtigde komt in botsing met een beroep op een grondrecht door een andere grondrechtgerechtigde
30
Beperkingsmogelijkheden van de wetgever
competentie/bevoegdheidsvorschrift, doelcriteria/belangen, procedurevoorschriften
31
Competentie/bevoegdheidsvoorschrift
wie mag grondrechten beperken
32
Doelcriteria/belangen
om welke reden het grondrecht beperkt mag worde
33
Procedurevoorschriften
hoe de procedure moet verlopen
34
splitsingsrecht
in de tweede lezing van de wijzigingsprocedure van een grondwet, is het mogelijkhet wijzigingsvoorstel te splitsen in een aantal delen, zodat er in ieder geval een deel van de wijzigingen door de tweede lezing heen komen die wel goedgekeurd worden, in plaats van dat het helemaal afgekeurd wordt.
35
ESH
Europees Sociaal Handvest, tegenhanger van EVRM, dit verdrag bevat sociale grondrechten
36
EVRM
Europees verdrag voor de rechten, verdrag met klassieke grondrechten
37
EHRM
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
38
Prejudiciele procedure
Het Hof van Justitie van de Europese Unie beantwoordt prejudiciële vragen van nationale rechters over de werking van het gemeenschapsrecht (dus over het EU- recht, geen EVRM). Er kan om uitleg gevraagd worden over een verdrag en de geldigheid en de uitlegging van handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie. Het doel van de beantwoording van prejudiciële vragen door het hof van justitie is de eenheid van uitlegging en toepassing van het Europese recht te bevorderen.
39
Toetsingsverbod
op grond van art. 120 Gw mag de rechter een wet in formele zin en verdragen niet toetsen aan de Grondwet. Het toetsingsverbod geldt niet voor lagere regelgeving. De Grondwet mag wel getoetst worden aan verdragen.
40
Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU)
beantwoordt prejudiciële vragen van nationale rechters. Er kan een uitspraak gedaan wordt over de uitlegging van verdragen en de geldigheid en de uitlegging van handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie.
41
Monistisch stelsel
het internationale recht werkt direct door in het nationale recht
42
Dualistisch stelsel
het internationale recht moet eerst getransformeerd worden naar het nationaal recht
43
Regering
het centrale bestuur van ons land en bestaat uit de Koning en de ministers
44
Kabinet
de minister-president, de ministers en de staatssecretarissen vormen samen het kabinet. De minister-president is de leider van het kabinet. Het kabinet maakt het beleid en is er verantwoordelijk voor.
45
Raad van State
belangrijkste adviesorgaan van de regering en hoogste bestuursrechter, dwz hoogste rechterlijke orgaan in geschillen tussen burger en overheid en tussen overheden onderling.
46
Parlement
Volksvertegenwoordiging
47
Volksvertegenwoordiging
de leden van de Eerste Kamer en Tweede Kamer vertegenwoordigen het volk, zij worden samen de volksvertegenwoordiging genoemd.
48
Staten-Generaal
de Eerste en Tweede Kamer
49
Eerste Kamer
bestaat uit 70 leden die indirect gekozen zijn door de Provinciale Staten. De taak van de Eerste Kamer is het opnieuw doornemen van besluiten.
50
Kroon
regering
51
Koning
staatshoofd van het Koninkrijk der Nederlanden, deel van de regering van Nederland en een prive-persoon. Taken van de koning zijn het benoemen en ontslaan van ministers en benoemen van o.a. burgemeesters en rechters.
52
Minister
ministers zijn politiek verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Met uitzondering van ministers zonder portefeuille geven zij politieke leiding aan een department.
53
Minister met portefeuille
minister met een ministerie onder zich
54
minister-president / premier / minister van Algemene Zaken
voorzitter van de ministerraad
55
ministerraad
de vergadering van alle ministers onder leiding van de minister-president
56
ministerie/department
voorbereiding van beleid, wetten en regelingen vindt plaats op een ministerie
57
staatssecretaris
een staatssecretaris ondersteunt een minister bij het politiek leiden van een ministerie. Staatssecretarissen komen vooral voor bij 'zware' ministeries. Daar krijgen zij een specifiek beleidsterrein onder hun hoede, maar de minister blijft medeverantwoordelijk.
58
demissionair
als een minister ontslag heeft aangeboden of zijn portefeuille ter beschikking heeft gesteld (en daarover nog niet is beslist) is de minister demissionair.
59
motie
een korte schriftelijke verklaring met een oordeel, wens of verzoek. Als een meerderheid van de raad voor de motie stemt, is deze aanvaard. Motie sporen aan tot een bepaald beleid uitvoeren of voort te zetten.
60
motie van wantrouwen
aanneming van een motie van wantrouwen door de Tweede Kamer, moet krachtens ongeschreven staatsrecht tot ontslagaanbieding leiden van degene tot wie de motie gericht is: de betrokken minister of staatssecretaris, of het gehele kabinet
61
recht van enquête/onderzoeksrecht
het recht van het parlement om onderzoek in te stellen
62
Amendement
voorstel om een wetsontwerp te wijzigen
63
vragenrecht
onder te verdelen in vragen in ruime zin en engere zin
64
vragenrecht in ruime zin
bied de kamers altijd de mogelijkheid om inlichtingen te verzoeken en vragen te stellen
65
vragenrecht in engere zin
onder te verdelen in recht van interpellatie en individueel vragenrecht
66
interpellatierecht
grondrecht van individuele kamerleden om leden van het kabinet vragen te stellen over actuele onderwerpen, zogehete spoeddebatten. Hier is goedkeuring nodig van ten minste 30 kamerleden
67
individuele vragenrecht
schriftelijke of mondelinge vragen tijdens het vragenuurtje
68
recht van initiatief
Tweede Kamerleden hebben het recht om zelf een wetsvoorstel in te dienen
69
begrotingsrecht
het recht om de begroting te verwerpen of aan te passen
70
novelle
voorstel op een wetsvoorstel dat nog aanhangig is in de Eerste Kamer. Een novelle is niet afkomstig van de Eerste Kamer en het is ook geen amendement.
71
rechten van de Eerste Kamer
alles wat de Tweede Kamer ook heeft behalve: recht van initiatief, recht van amendement, vragenrecht, recht van interpellatie, moties, motie van wantrouwen
72
rechten van de Tweede Kamer
recht van initiatief, recht van amendement, recht van enquete, vragenrecht, recht van interpellatie, aannemen en verwerpen van wetsvoorstellen, begrotingsrecht, aannemen van moties, motie van wantrouwen
73
onaanvaardbaar amendement
als de minister het niet eens is met een amendement dat wordt aangenomen door de Tweede Kamer, kan hij voordat erover beslist wordt de aanneming afraden of verklaren dat het amendement onaanvaardbaar is. Mocht dit amendement toch aangenomen worden dan kan hij dit zien als een motie van wantrouwen. Hij kan zich er ook bij neerleggen of het voorstel intrekken.
74
ontoelaatbaar amendement
de Tweede Kamer kan verklaren dat een amendement ontoelaatbaar is, als het amendement tegengesteld is aan het wetsvoorstel of dat er tussen het amendement en wetsvoorstel geen verband bestaat
75
decentralisatie
het overhevelen van taken en bevoegdheden naar een lager niveau van bestuur
76
subdelegatie
de wetgever kan verder delegeren en heeft zijn bevoegdheid om te kunnen delegeren van de grondwetgever gekregen
77
delegatie
Bij delegatie draagt een orgaan een bevoegdheid over aan een ander orgaan dat deze bevoegdheid in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid gaat uitoefenen. (art. 10:13 Awb)
78
attributie
Attributie is het scheppen/creeeren/in het leven roepen van een nieuwe (regelgevende of bestuurs)bevoegdheid, die aan een orgaan als eigen bevoegdheid wordt toegekend. Dit betekent dat dit orgaan die bevoegdheid in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid gaat uitoefenen. (art. 10:22 Awb)
79
mandaat
Van mandaat is sprake als een bestuursorgaan een ander orgaan machtigt om in zijn naam en onder zijn verantwoordelijkheid besluiten te nemen. (art. 10:1 Awb)
80
territoriale decentralisatie
gemeenten en provincies krijgen bevoegdheden over hun grondgebied
81
functionele decentralisatie
bevoegdheden van besturen van bepaalde groepen of bedrijven, ongeacht in welk gebied zij liggen (bijvoorbeeld: waterschappen)
82
autonomie
houdt in dat aan de besturen van de lagere rechtsgemeenschappen de bevoegdheid tot regeling en het bestuur van de 'huishouding' van provincie of gemeente wordt overgelaten (art. 124 lid 1 Grondwet)
83
medebewind
een hoger orgaan kan bij of krachtens de wet een lager orgaan verplichten tot medewerking aan de uitvoering van die hogere regeling
84
repressief toezicht
een hoger bestuursorgaan kan een beslissing van een lager orgaan achteraf ongedaan maken
85
preventief toezicht
de wet eist goedkeuring van een hoger orgaan als voorwaarde voor de inwerkingtreding van de lagere regeling
86
koninklijk besluit
onder te verdelen in klein koninklijk besluit en algemene maatregelen van bestuur
87
klein koninklijk besluit | afkomstig van de regering. Heeft geen vormvoorschriften
afkomstig van de regering. Heeft geen vormvoorschriften
88
algemene maatregelen van bestuur (AmvB)
afkomstig van de regering, heeft twee vormvoorschriften: bekendmaking is Staatsblad en de Raad van State moet gehoord worden
89
ministeriele regeling
onder te verdelen in zuiver intern, beleidsregels en ministeriele regelingen die een avv bevatten
90
Appellant
degene die in hoger beroep gaat
91
Appellabel
voor hoger beroep vatbaar
92
dictum
beslissing van de rechter
93
bestuursrecht
het geheel van rechtsregels dat betrekking heeft op de relatie tussen het openbaar gezag en de burger
94
besluit
een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (art. 1:3 lid 1 Awb)
95
beslissing
resultaat van een rationele afweging
96
beschikking
een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan (art. 1:3 lid 2 Awb)
97
besluiten van algemene strekking (bas)
algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels, overige besluiten van algemene strekking
98
algemeen verbindend voorschrift (avv)
in de uitspraak Carillon Weesp staan de cumulatieve voorwaarden (in de wet staat er geen definitie): 1. naar buiten werkend 2. voor de betrokkenen een bindende algemene regel 3. uitgegaan van een openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent 4. voor herhaalde toepassing
99
beleidsregel
algemene regels, maar geen algemene verbindende voorschriften (art. 1:3 lid 4 Awb)
100
belanghebbende
degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, de geadresseerde is belanghebbende. (art. 1:1 lid 1 Awb)
101
OPERA-criteria
hiermee kun je kijken of iemand derde- belanghebbende is. OPERA staat voor Objectief, Persoonlijk, Eigen, Rechtstreeks, Actueel
102
bestuursorgaan
zie art. 1:1 lid 1 Awb
103
a-orgaan
een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld (art. 1:1 lid 1 aanhef en onder a Awb)
104
b-orgaan
een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed (art. 1:1 lid 1 aanhef en onder b Awb)
105
bezwaar
art. 1:5 lid 1 Awb: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen (zie ook art. 7:1 lid 1 Awb)
106
beroep
art. 1:5 lid 3 Awb: het instellen van administratief beroep, dan wel van beroep bij een bestuursrechter (zie ook art 8:1 Awb)
107
administratief beroep
art. 1:5 lid 2 Awb: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij een ander bestuursorgaan dan hetwelk het besluit heeft genomen
108
voorlopige voorziening
zie art. 8:81
109
connexiteitseis
voorwaarde voor een voorlopige voorziening is dat er een bezwaarschrift, administratiefberoepschrift of beroepschrift is ingediend (zie art. 8:85 Awb)
110
Zorgvuldigheidsbeginsel
het bestuursorgaan moet bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaren (zie art. 3:2 Awb)
111
Motiveringsbeginsel
een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering (art. 3:46 Awb)
112
Evenredigheidsbeginsel
er moet evenredigheid bestaan tussen het door het bestuur gediende belang en het belang dat het bestuur daarvoor moet aantasten. Ook moet worden voorkomen dat burgers onevenredig zwaar getroffen worden in vergelijking met andere burgers die in een vergelijkbare positie verkeren (zie art. 3:4 lid 2 Awb)
113
Onpartijdigheidsbeginsel/fair play
een bestuursorgaan moet zijn taak zonder vooringenomenheid verrichten, de burger moet erop kunnen rekenen dat het bestuur de zaken objectief bekijkt (zie art. 2:4 lid 1 Awb)
114
Gelijkheidsbeginsel
gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden en ongelijke gevallen naar de mate waarin zij verschillen
115
Rechtszekerheidsbeginsel
de overheid moet haar besluiten zo formuleren dat de burger precies weet waar hij aan toe is of wat de overheid van haar verlangt. Geldige regels moeten worden toegepast.
116
Formele rechtszekerheidsbeginsel
besluiten moeten duidelijk en ondubbelzinnig zijn geformuleerd
117
Materiele rechtszekerheidsbeginsel
het geldende recht moet worden toegepast. Dit hout in dat besluiten niet met terugwerkende kracht gewijzigd kunnen worden (uitzondering: 1. indien de beschikking in strijd is met de wettelijke regeling waarop de beschikking gebaseerd is en de gemaakte fout aan de burger te wijten is 2. indien de beschikking is gegeven op grond van onuiste feiten als gevolg van verkeerde informatie door de burger)
118
Vertrouwensbeginsel
gewekte verwachtingen waarop een belanghebbende redelijkerwijs heeft mogen vertrouwen, moeten worden gehonoreerd (verwachtingen kunnen op verschillende wijzen worden gewekt: beleidsregels, toezeggingen en door een in het algemeen ten aanzien van anderen gevoerd beleid)
119
Dispositievereiste
wanneer een burger op grond van gewekte verwachtingen heeft gehandeld of juiste handelingen heeft nagelaten waardoor hij schade heeft geleden als de verwachtingen niet worden gehonoreerd, staat hij sterker in zijn beroep op het vertrouwensbeginsel
120
Geheimhoudingsbeginsel
ambtenaren moeten vertrouwelijke informatie geheim houden (art. 2:5 Awb)
121
Verbod van willekeur/belangenafweging
een bestuursorgaan moet op basis van alle beschikbare informatie alle belangen afwegen (art. 3:4 Awb). geen belangenafweging is willekeur. Alleen rechtstreekse belangen.
122
verbod van detournement de pouvoir (misbruik van bevoegdheid)
een bestuursorgaan mag een bevoegdheid niet voor een ander doel gebruiken dan waarvoor die bevoegdheid is verleend (art. 3:3 Awb)
123
materiele rechtsnormen
``` detournement de pouvoir, verbod van willekeur, evenredigheidsbeginsel, echtszekerheidsbeginsel, vertrouwensbeginsel, gelijkheidsbeginsel ```
124
formele rechtsnormen
``` rechtszekerheidsbeginsel, onpartijdigheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel ```
125
Niet-gecodificeerde beginselen van behoorlijk bestuur
gelijkheidsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel, vertrouwensbeginsel
126
Contra legem (corrigerende werking)
strikte toepassing van de wet kan in strijd komen met het ongeschreven recht. Het gaat om een correctie op het oordeel van de wetgever in het licht van de omstandigheden van het geval.