Begrippen Flashcards

0
Q

Tremor

A

Schudbeweging van lichaamsdeel door onwillekeurige contractie van spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Parese

A

Gedeeltelijke verlamming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Paralyse

A

Volledige verlamming. Uitvallen van (delen van) motorisch zenuwstelsel. Spier heeft niet meer de normale kracht/trekt niet meer samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rigiditeit

A

Stijfheid. Zowel mechanisch als psychisch. Bv in gewricht bij reuma. Neurologie => verhoogde spierspanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ataxie

A

Verschillende verstoringen van het evenwicht en de bewegingscoördinatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dyskinesie

A

Onwillekeurige bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Chorea

A

Vorm van dyskinesie. Neurologisch symptoom. Plotse, snelle en ongerichte bewegingen. Minder bij rust, meer bij zenuwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Athetose

A

Vorm van dyskinesie. Stoornis van bewegingsapparaat. Ononderbroken stroom van trage, kronkelende bewegingen van vooral handen en voeten. Doet denken aan spasticiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hetero-anamnese

A

Als de zorgvrager zelf niet of goed antwoord kan geven, dan moeten anderen die antwoorden geven. (Familie/begeleider)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Subjectieve symptomen

A

Pijn, misselijkheid, moeheid (niet te meten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Objectieve symptomen

A

Temperatuur, bloeddruk etc. (Te meten met apparatuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Complicatie

A

Optreden van een ander ziektebeeld, symptoom dan bij het bestaande ziektebeeld past.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Inspectie

A

Bekijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Auscultatie

A

Luisteren met de stethoscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Percussie

A

Kloppen met vinger van de ene hand op de vinger van de andere hand die plat op het lichaam ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Palpatie

A

Tasten, voelen (bv naar vergrote organen)

16
Q

Rectaal toucher

A

Volledig lichamelijk onderzoek rondom de anus

17
Q

BSE

A

Bezinkingssnelheid erytrocyten

18
Q

Kruisbloed

A

Bloed mengen met test-sera om het juiste bloed te bepalen bij een transfusie.

19
Q

Leukocytose

A

Toename aantal witte bloedcellen.

20
Q

Elektolyten

A

Mineralen

21
Q

Plasmaspiegel (serumspiegel)

A

Concentratie van diverse medicijnen in de bloedvloeistof

22
Q

Serologische test

A

Test om een infectie aan te tonen

23
Q

Liquorpunctie

A

Heldere vloeistof uit bv het ruggenmergkanaal halen

24
Q

Biopsie

A

Stukje weefsel uit lichaam verwijderen voor onderzoek.

25
Q

Punctie

A

Met een holle naald bloed, vocht of weefsel uit het lichaam halen.

26
Q

Bronchoscopie

A

Kijken in de trachea, bronchi/bronchioli en grote bronchustakken

27
Q

Gastroscopie

A

Kijken in de maag

28
Q

Colonoscopie

A

Kijken in de dikke darm

29
Q

Mediastinoscopie

A

Via een halsincisie kijken in de ruimte rond het hart bij de splitsing van de hoofdbronchiën.

30
Q

Laparoscopie

A

Kijken in de buikholte. (Ingespoten koolzuurgas creëert hierbij meer ruimte.

31
Q

Neuropathie

A

Zenuwbeschadiging

32
Q

Retinophatie

A

Beschadiging netvlies

33
Q

Struma

A

Vergrote schildklier