begrippen Flashcards
contingent maar niet arbitrair
contingent betekent dat sociale verschijnselen afhankelijk zijn van andere factoren en veranderen over tijd.
niet arbitrair betekent dat er regelmaat en structuur in zit, bepaald door de sociale context
sociologie
studie van de samenleving en sociale structuren zoals groepering en organisaties. sociologie kijkt naar menselijk gedrag, ongelijkheid, cohesie en cultuur en onderzoekt de sociale context waarin dit gedrag plaatsvindt
probleem van de sociale orde
de vraag waarom mensen zich aan normen houden en hoe sociale orde mogelijk is. verklaringen omvatten:
rationaliteit - eigen belang
dwang - dreiging van straf
emotie/geloof - waarden en morele overtuigingen
soorten sociologische vragen
beschrijvend - wat, waar, hoeveel?
verklarend - waarom?
toepassend - toekomstgericht en interventies
micro en macro niveau
micro - individuen en hun patronen in gedrag
macro - collectieve, structurele factoren zoals wetten, normen en waarden die individueel gedrag beïnvloeden
Coleman’s schema
een model dat verband legt tussen individuele en sociale oorzaken en consequenties: hoe individuele handelen sociale consquenties hebben en vice versa.
macro conditie -> micro conditie (staat van de individuen) -> micro consequentie (handelingen van individuen) -> macro consequentie
kijk samenvatting
mattheuseeffect
een fenomeen waarbij bestaande ongelijkheid versterkt wordt: wie al bezit of status heeft, krijgt meer, wie weinig heeft, verliest vaak nog meer
utilitaristisch individualisme (Hobbes)
een benadering waarbij het individu rationeel handelt voor eigen voordeel, met onbedoelde gevolgen op macroniveau, zoals sociale ongelijkheid
collectieve actie probleem
het dilemma dat ontstaat wanneer individuen rationeel gezien liever niet bijdragen aan collectieve goederen, maar wel profiteren als anderen dat doen. oplossingen zijn dwang (wetten), eigen belang (beloningen), en normen (reputatiesystemen) (meer mensen moeten inspanning leveren)
structureel functionalisme
de benadering die de samenleving ziet als een functioneel geheel, zoals een organisme, waarin alle delen samenwerken voor sociale orde. elk onderdeel (zoals familie of institutie) heeft een specifieke functie binnen de samenleving
division of labour (Durkheim)
verdeling van arbeid die bijdraagt aan sociale cohesie; in traditionele samenlevingen door eenheid en in complexe samenlevingen door onderlinge afhankelijkheid (organische solidariteit)
manifeste en latente functies (Merton)
manifeste functie: de bedoelde functie van een sociale activiteit
latente functie: een onbedoeld effect, vaak bijproducten van sociale activiteiten die de functie niet direct beïnvloeden
functie: goed voor de samenleving
dysfunctie: negatief voor de samenleving
kijk samenvatting
conflictsociologie
een benadering die stelt dat de samenleving gekenmerkt wordt door strijd en dominante klassen. sociale verschijnselen worden verklaard vanuit tegenstrijdige klassenbelangen, zoals tussen arbeiders en kapitalisten
materieel determinisme (Marx)
stelling dat materiële omstandigheden en economische structuren de bewustzijn en levenshouding van individuen vormen; bezitters van productiemiddelen hebben meer macht en kunnen ideologieën verspreiden die de status quo (huidige stand van zaken) handhaven
symbolisch interactionisme
benadering die de nadruk legt op de sociale constructie van de werkelijkheid door middel van interacties en symbolen (zoals taal en gebaren) die betekenis geven aan handelingen
pragmatisme
filosofie die stelt dat de waarheid wordt bepaald door wat door een gemeenschap als waar wordt geaccepteerd; afhankelijk van context en situatie
self-fulfilling prophecy
een verwachting die werkelijkheid wordt doordat mensen zich ernaar gaan gedragen
self-defeating prophecy
een voorspelling die zichzelf juist ontkracht doordat mensen hun gedrag aanpassen
pygmalion-effect
het fenomeen waarbij mensen zich gaan gedragen naar valse verwachtingen
bounded rationality
het principe dat mensen beperkt zijn in hun vermogen om volledig rationele beslissingen te nemen voor een optie die “goed genoeg” is
free rider problem
situatie waarin individuen profiteren van een goed of dienst zonder eraan bij te dragen, bijvoorbeeld bij publieke goederen die beschikbaar blijven, ongeacht of iedereen bijdraagt (micro)
prisoner’s dilemma
een model voor situaties waarin samenwerking het beste resultaat oplevert, maar individuen vaak kiezen voor eigen belang, wat tot een slechtere uitkomst leidt
olsen
hoe kleiner de groep, hoe meer collectieve actie (omgekeerd evenredige relatie tussen groepsgrote en mate van collectieve actie)
interactive determination
het idee dat de betekenis van symbolen afhangt van de context en sociale interactie waarin ze gebruik worden (hoe een situatie of interactie de betekenis van een symbool veranderen of beïnvloeden)
human agency
het vermogen van individuen om hun eigen keuzes te maken en te handelen naar eigen wil binnen sociale structuren
role theory (Goffman)
theorie die stelt dat mensen sociale rollen aannemen in verschillende situaties om indrukken te beheren en hun identiteit te presenteren. dit omvat frontstage (actief in de rol, masker op) en backstage (uit de rol, masker af) gedrag
roldistantie
het vermogen van individuen om een onderscheid te maken tussen hun eigen identiteit en de rol die zij in een sociale context aannemen
sociale klassen (Marx en Engels)
de verdeling in de samenleving gebaseerd op bezit en toegang tot productiemiddelen, wat leidt tot klassenconflicten (bijvoorbeeld kapitalisten vs werkende klassen)
kapitalisme en klassenstrijd
de economische en sociale ordening waarin bezittende klasse macht heeft over de arbeidersklasse, wat leidt tot uitbuiting en sociale ongelijkheid
predatory class
een klasse die leeft in de bovenstructuur van de samenleving, vaak bestaande uit overheidsfunctionarissen of militaire elites die zich inzetten voorbehoud van de sociale orde en hun eigen belangen
outer politics
de publieke en persoonlijke aspecten van politieke figuren, zoals schandalen
inner politics
de economische structuren die de samenleving draaiend houden, zoals banken en financiering
impression management (Goffman)
het proces waarin individuen hun sociale rol beheersen en een zelfbeeld uitdragen dat aansluit bij hun boodschap en sociale context
interactive symbolisation
een proces waarin een symbool betekenis krijgt in sociale interactie en afhankelijk is van de situatie (ontstaan van symbolen door sociale interactie)
emergence
het ontstaan van nieuwe symbolen of betekenissen door spontane sociale interactie die kunnen uitgroeien tot algemene concepten in een samenleving