Begrippen Flashcards

1
Q

Agenderen

A

Maatschappelijke vraagstukken onder aandacht brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beroepscode

A

Ethische richtlijnen en normen van sociaal werker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Betekenisvol

A

Interventies die emotioneel impact hebben op het leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Empowerment

A

Zelfredzaamheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Interveniëren

A

Ingrijpen/optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kerntaken

A

Taken/verantwoordelijkheden van SW’er

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kernwaarden

A

Fundamentele principes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mensenrecht

A

Universele recht van de mens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Politiseren

A

Bewust maken in beleid en wetgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sociale cohesie

A

Verbondenheid en samenwerking in een gemeenschap of samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Body of knowledge

A

Verzameling van kennis, theorie en vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ethiek

A

Morele principes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inclusieve samenleving

A

Waarin iedereen volledig kan deelnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Participatiesamenleving

A

Aanmoedigen van actief te zijn in het maatschappij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Signaleren

A

Signalen opvangen van de behoeftes van een client.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verzorgingsstaat

A

Overheid zorgt voor de welzijn van haar burgers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Activering

A

Stimuleren van mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Afslanking van de verzorgingsstaat.

A

Vermindering van verzorgingsstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Arbeiddisciplines.

A

Regels en normen van de werknemers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Algemene bijstandswet

A

Basisinkomen voor men in nood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Algemene ouderdomswet

A

Pensioenvoorziening voor ouderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Algemene wet bijzondere ziektekosten

A

Extra inkomen voor men die ziek zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Caritas

A

Barmhartigheid/naastenliefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Decentralisatie

A

Verspreid, niet centraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Empowerment

A

Zelfredzaam versterken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Herstucturering

A

Aanpassing in het systeem/organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Markt

A

Waar vraag en aanbod is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Onmaatschappelijkheidsbestrijden

A

Acties op het voorkomen van ongewenste gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Ordehandhaving

A

Wetten en regels voor sociaal orde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Paternalisme

A

Beschermende manier ingrijpen door de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Resultaatgerichtheid

A

Behandelen van meetbare doelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Social casework

A

Individuele begeleiding/ondersteuning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Sociale questie

A

Maatschappelijke vraagstukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Strafkoloniën

A

Isolatie instelling van criminelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Volkshuiswerk

A

Leefomstandigheden verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welbegrepen eigenbelangen

A

Eigenbelang + algemeen belang, dienen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Woningopzichteressen

A

Toezicht op woon en leefomgeving.

38
Q

Ziektewet

A

Financieel ondersteuning bij arbeidsongeschikt.

39
Q

Activerende verzorgingsstaat

A

Staat dat aanspoort om burgers actief te maken.

40
Q

Het burgerschap

A

De rol van de burger in een samenleving.

41
Q

De civil society

A

Functionering van de (vrije)markt.

42
Q

Free-rider

A

Burgers die misbruik maken door te profiteren van de verzorgingsstaat.

43
Q

Globalisering

A

Internationaal verbinding in cultuur, economisch en sociaal vlak.

44
Q

Individualisering

A

Waar men zelfstandig keuzes en acties neemt.

45
Q

Klassieke verzorgingsstaat

A

Overheid uitgebreid voorzieningen biedt.

46
Q

Lokalisering

A

De plek waar je woont biedt ondersteuning i.v.p. landelijke hulp krijgt.

47
Q

Neveneffect

A

Gevolgen van beleid/ingrepen.

48
Q

Pioniers

A

Mensen/organisaties dat als eerste ideeën/methode introduceert.

49
Q

Preventie

A

Het voorkomen.

50
Q

Privatisering

A

Diensten/organisaties overdragen aan de vrije markt.

51
Q

Solidariteit

A

Betrokkenheid en medeverantwoordelijkheid in de samenleving

52
Q

Transformatie

A

Verandering van systemen en doelen.

53
Q

Vergrijzing

A

De toenamen van ouderen.

54
Q

Vermaatschappelijking van de zorg

A

De (meeste) taken worden overgedragen aan je netwerk/familie.

55
Q

Majority-minority city

A

Minderheden maken een groot deel uit de stad.

56
Q

Transmigratie

A

Immigrant dat zich meer dan 1 land verplaats.

57
Q

Superdiversiteit

A

Velen verschillende herkomsten die op één plek bij elkaar komen.

58
Q

Culturaliseren

A

Interpreteren van gedrag door culturele factoren.

59
Q

Vooroordelen

A

Vooringenomen meningen over mensen of groepen zonder bewijs.

60
Q

Interculturele sensitiviteit

A

Als professional openstaan voor verschillende culturen en je aanpassen.

61
Q

Creolisering

A

Diversiteit in steden zorgt voor verschillende meningen en culturen.

62
Q

Transnationalisme

A

Migranten houden economische, sociale en culturele binding met herkomstland.

63
Q

Migratiesaldo

A

Hoeveel mensen immigreren en emigreren in een land.

64
Q

Globalisering

A

Proces van toenemende verbinding tussen mensen en bedrijven wereldwijd.

65
Q

Overgeneraliseren

A

Geen aandacht voor verschillen binnen groepen van dezelfde groepen.

66
Q

Imagined community

A

Een groep onbekenden, verbonden door ingebeelde criteria. (Illuminatie)

67
Q

Transdecente werkelijkheid

A

Een werkelijkheid die de gewone, aardse werkelijkheid overstijgt.

68
Q

Pluralisering

A

Superdiversiteit in één samenleving.

69
Q

Biologisch determinisme

A

Het verklaren van verschil in gedrag daaruit biologische verschillen.

70
Q

Keuzebiografie

A

Men kiest in welke groepen ze deel uit maken.

71
Q

Sekse

A

Het biologisch verschil tussen man en vrouw.

72
Q

Gender

A

Cultureel bepaalde eigenschappen, gedragingen en rollen per sekse.

73
Q

Non-binair

A

Mensen die zich noch man, noch vrouw voelen.

74
Q

Genderrollen

A

De rolverwachting die bij een man-zijn en vrouw-zijn.

75
Q

Glazenplafond

A

Barrières waar vrouwen tegen aan lopen.

76
Q

Verzuiling

A

Deling van de samenleving op basis van overtuigingen.

77
Q

Essentialistische visie

A

Cultuur als ding. Heeft lagen. Biljartballen.

78
Q

Ethnisch profileren

A

Discriminatie op overheids niveau.

79
Q

Homogene samenleving

A

1 land 1 cultuur.

80
Q

Humanisme

A

Menselijke waardigheid, vrijheid en rationeel denken.

81
Q

Identiteitskenmerk

A

Eigenschappen die de iemands identiteit bepaalt.

82
Q

Segregatie

A

Scheiding van verschillende groepen.

83
Q

Selffulfilling prophecy

A

Een voorspelling die werkelijkheid wordt door verwachting.

84
Q

Sociaal construeren

A

Sociaal construeren betekent gezamenlijk betekenis geven aan werkelijkheid.

85
Q

Genderdysforie

A

Onvrede met het toegewezen geslacht bij geboorte.

Mentaal

86
Q

Transgender

A

Onvrede over het geslacht bij geboorte.
Mentaal + lichamelijk

87
Q

Negatieve preventie

A

Vermijden van situaties en schadelijke gevolgen.

88
Q

Positieve preventie

A

Versterken van positieve gedrag.

89
Q

Contextualisitsche visie

A

Cultuur als omgeving.

90
Q

Constructivistische visie

A

Cultuur als levensvorm.