begrippen Flashcards
hoofdstuk 2
directe ruil (ruil in natura)
de ruil van goederen en diensten zonder geld
indirecte ruil
de ruil van goederen en diensten tegen geld
arbeidsverdeling
verdeling van werk of productie, waarbij iedereen een eigen taak heeft
chartaal geld
munten en bankbiljetten
giraal geld
geld dat bij de banken op een betaalrekening staat.
betaalpas
een pas van de bank waarmee je geld kunt opnemen en betalen.
creditcard
een betaalpas waarbij de afrekening pas later gebeurt.
debetsaldo
het tekort op je bankrekening
debetrente
rente die de bank vraagt omdat je een tekort hebt op je bankrekening
creditsaldo
het tegoed op je bankrekening (plus staan)
creditrente
rente die je van de bank krijgt omdat je een tegoed hebt op je bankrekening
samengestelde interest
de rente over een spaarbedrag plus de bijgeschreven rente in vorige periodes
enkelvoudige interest
de rente over een spaarbedrag gedurende een periode korter dan een jaar
looptijd
de periode waarin je geld leent of geld spaart
depositosparen
manier van sparen waarbij spaargeld gedurende de looptijd niet opgevraagd kan worden