begrippen Flashcards

hoofdstuk 2

1
Q

directe ruil (ruil in natura)

A

de ruil van goederen en diensten zonder geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

indirecte ruil

A

de ruil van goederen en diensten tegen geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

arbeidsverdeling

A

verdeling van werk of productie, waarbij iedereen een eigen taak heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

chartaal geld

A

munten en bankbiljetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

giraal geld

A

geld dat bij de banken op een betaalrekening staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

betaalpas

A

een pas van de bank waarmee je geld kunt opnemen en betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

creditcard

A

een betaalpas waarbij de afrekening pas later gebeurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

debetsaldo

A

het tekort op je bankrekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

debetrente

A

rente die de bank vraagt omdat je een tekort hebt op je bankrekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

creditsaldo

A

het tegoed op je bankrekening (plus staan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

creditrente

A

rente die je van de bank krijgt omdat je een tegoed hebt op je bankrekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

samengestelde interest

A

de rente over een spaarbedrag plus de bijgeschreven rente in vorige periodes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

enkelvoudige interest

A

de rente over een spaarbedrag gedurende een periode korter dan een jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

looptijd

A

de periode waarin je geld leent of geld spaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

depositosparen

A

manier van sparen waarbij spaargeld gedurende de looptijd niet opgevraagd kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

koopkracht

A

de hoeveelheid goederen en diensten die je van je geld kunt kopen

17
Q

inflatie

A

de gemiddelde stijging van de prijzen

18
Q

aandeel

A

waardepapier waaruit blijkt dat iemand mede-eigenaar is van een bedrijf

19
Q

aandelenkoers

A

de prijs van een aandeel op een bepaald moment

20
Q

beleggingsfonds

A

instelling die geld van beleggers in aandelen, obligatie of andere waardepapieren belegt

21
Q

dividend

A

een winstuitkering van een bedrijf aan zijn aandeelhouders

22
Q

obligatie

A

waardepapier waaruit blijkt dat een bedrijf of de overheid geld schuldig is aan de eigenaar van dat waardepapier

23
Q

krediet

A

een geldlening

24
Q

aflossen

A

terugbetalen van geleend geld

25
Q

persoonlijke lening

A

een lening die in een afgesproken aantal vaste termijnen wordt afbetaald

26
Q

termijn

A

het bedrag dat iemand regelmatig moet betalen

27
Q

effectieve rente

A

de rente inclusief de bijeenkomende kosten van een lening

28
Q

koop op afbetaling

A

een aankoop waarbij de koper het bedrag van de aankoop leent van de verkoper

29
Q

doorlopend krediet

A

een lening waarbij de lener tot een bepaald max. bedrag mag lenen

30
Q

kredietlimit

A

het maximale bedrag dat de lener kan lenen bij een doorlopend krediet

31
Q

huurkoop

A

een koop op afbetaling waarbij de koper pas eigenaar wordt als de lening helemaal is afgelost

32
Q

leasing

A

de huur van goederen gedurende langere tijd