begrippen Flashcards

1
Q

armoedegrens

A

Geeft aan wat je elke nodig dag ten minste nodig hebt: eten, een dak boven je hoofd en kleding. De grens ligt in een rijk land hoger dan in een arm land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

koopkracht

A

hoeveel je in een land kunt kopen voor een dollar of euro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ontwikkelingslanden

A

Landen die niet behoren tot de rijke geïndustrialiseerde
landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

scharreleconomie

A

informele sector (het niet-officiële deel van de economie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

alfabetiseringsgraad

A

geeft aan hoeveel procent van de bevolking van vijftien jaar en ouder kan lezen en schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

beroepsbevolking

A

alle mensen die tegen betaling werken, plus de werklozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bruto binnenlands product per hoofd (bbp/hoofd)

A

alles wat is een jaar in een land verdiend wordt gedeeld voor het aantal inwoners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

centrum landen

A

meest ontwikkelde landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

levensverwachting

A

geeft aan hoe oud mensen bij geboorte naar verwachting gemiddeld zullen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

minst ontwikkelde landen (MOL)

A

groep van 48 armste landen uit de periferie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

periferie

A

groep van arme landen die nog sterk agrarisch zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

productiviteit

A

de verhouding tussen de opbrengst van een product en de daarvoor gebruikte hoeveelheid arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

semiperiferie

A

landen die zich sterk aan het ontwikkelen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welzijn

A

de rijkdom van een land gemeten op de basis van levensomstandigheden zoals gezondheid, scholing en voedsel. Ook wel maatschappelijke welvaart genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sociale ongelijkheid

A

Grote verschillen in inkomen tussen groepen mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

informele sector

A

het niet-officiële deel van de economie, ook wel scharreleconomie genoemd. de activiteiten van deze sector komen meestal niet in de statistieken van de overheid terecht.

17
Q

formele sector

A

Het officiële deel van de economie. De activiteiten in de formele sector vind je terugin de statistieken van de overheid.

18
Q

regionale ongelijkheid

A

Grote verschillen in ontwikkelingsgraad binnen één land.

19
Q

schaalniveaus

A

We onderscheiden vier schaalniveaus: wereld -landen - gebieden (regio’s) - plaatsen. Door in of uit te zoomen wissel je van schaalniveau.

20
Q

globalisering

A

proces waarbij gebieden wereldwijd steeds meer met elkaar verbonden worden.

21
Q

multinationale ondernemingen (mno’s)

A

Groot bedrijf dat in meerdere landen fabrieken en kantoren heeft.

22
Q

informatie- en communicatie- technologie

A

Alle technieken die het mogelijk maken digitaal informatie uit te wisselen en met elkaar te communiceren.

23
Q

wereldsysteem

A

Een indeling van de wereld in centrum, semiperiferie en periferie waarbij er tussen de drie blokken veel verbindingen zijn.

24
Q

grondstoffen

A

nog niet bewerkte materialen

25
Q

halffabricaten

A

Bewerkte grondstoffen (zitten tussen grondstof en eindproduct in).

26
Q

eindproducten

A

Producten die gereed zijn en verkocht kunnen worden.