Begrippen Flashcards
Aanvankelijk lezen
De fase in het leesonderwijs waarin de kinderen de letters aanleren en eenvoudige woorden hardop kunnen lezen. Voor de meeste kinderen speelt het aanvankelijk lezen zich af in groep 3.
Achtervoegsel
Een gebonden morfeem dat achteraan in een woord voorkomt, bijvoorbeeld -ig of -en.
Actieve woordenschat
De woorden die je gebruikt om met anderen te communiceren.
Afleiden
Strategie voor het begrijpend lezen waarbij de lezer impliciete informatie uit de tekst aanvult.
Afleiding
Een woord waarvan niet alle delen als zelfstandig woord kunnen voorkomen. Bij een afleiding wordt een gebonden morfeem (een voorvoegsel of achtervoegsel) toegevoegd aan een woord, zodat er een nieuw woord ontstaat, bijvoorbeeld nattig.
Akoestische identiteit
De klank van een woord, zoals die ligt opgeslagen in het woordgeheugen.
Alfabetisch schriftsysteem
Schriftsysteem waarbij taal wordt weergegeven door de afzonderlijke spraakklanken van een woord te noteren.
Amuseren
Spreekdoel/tekstdoel waarbij de spreker/schrijver het doel heeft om de toehoorders te vermaken, te boeien of te ontroeren.
Analogiestrategie
Spellingstrategie waarbij een woord geschreven wordt door het te vergelijken met een ander woord.
Analyseren
Taalbeschouwingsstrategie waarbij een woord, een zin of een tekst uit elkaar gehaald wordt in onderdelen, in losse elementen.
Analyseren van een woord
Woordleerstrategie waarbij je achter de betekenis van een woord komt door het te analyseren in bekende woorden of door te letten op bekend voorvoegsels of achtervoegsels.
Antoniemen
Woorden met een tegengestelde betekenis.
Argumentatieve tekst
Tekstsoort waarin de schrijver de lezer probeert te overtuigen van zijn standpunt.
Articulatorische identiteit
De uitspraak van een woord, zoals die ligt opgeslagen in het woordgeheugen.
Auditieve analyse
De vaardigheid om in een woord afzonderlijke fonemen te onderscheiden. Ook in het herkennen van afzonderlijke woorden in een zin en klankstukken in een woord rekenen we tot de auditieve analyse.
Auditieve discriminatie
De vaardigheid om overeenkomsten en verschillen tussen klanken of woorden te kunnen vaststellen.
Auditieve objectivatie
De vaardigheid om te reflecteren op de klankvorm van een woord en niet op de betekenis.
Auditieve synthese
De vaardigheid om losse klanken samen te voegen tot een woord.
Auditieve vaardigheden
Vaardigheden die betrekking hebben op het horen. Ze spelen een rol bij het aanvankelijk lezen en spellen. We kennen de volgende auditieve vaardigheden: auditieve objectivatie, auditieve discriminatie, auditieve analyse, auditieve synthese, temporeel ordenen en klankpositie bepalen.
Automatisering/automatiseren
De vaardigheid van een lezen om het decoderen van woorden sneller te laten verlopen en efficiëntere leesstrategieën te gebruiken. Een lezer die leest met behulp van clusters en spellingpatronen past een vorm van automatiseren toe ten opzichte van de elementaire leeshandeling. Het lezen met behulp van de visuele woordvorm, morfologische analyse of met behulp van de context is een verdere vorm van automatisering.
BAVI
Indeling van teksten in AVI-niveaus waar de leesbeleving voorop staat. Bij het indelen van teksten wordt er rekening gehouden met de interesse van kinderen, het thema van een tekst, de leeservaring en de complexiteit van een verhaalopbouw.
Beginrijm
Ook wel alliteratie genoemd. Een rijmvorm waarbij (bijna) alle woorden van een dichtregel met dezelfde klank beginnen.
Beginnende geletterdheid
De ontwikkeling van de geletterdheid in de groepen 1 tot en met 3 van de basisschool.
Begrijpend lezen
Domein van het taalonderwijs waarbij het gaat om het begrijpen van de tekst en het achterhalen van de bedoeling.