Begrippen Flashcards

1
Q

AI (weak vs. strong) (college 5)

A

Zwak: computer systeem kan intelligentie naBOotsen, maar ze zijn niet intelligent (ze begrijpen het niet)
sterk: een correct geprogrammeerde computer is intelligent op zelfde manier als mensen
> Chalmer : a model that is computationally equivalent to a mind, is itself a mind”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bewustzijn

A

geen vaste definitie, het heeft te maken met datgeen we bewust ervaren (wat is het om iets te voelen/ervaren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dualisme

A

denken dat geest los staat van lichaam (descartes = cartesiaans dualisme)

  • substance dualisme: wereld bestaat uit twee substanties (descartes)
  • property dualisme: niet perse 2 verschillende substanties, maar twee manieren van benaderen: fysiek en mentaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cartesiaans theater

A

Idee Dennett; homunculus in brein die kijkt naar film
> kritiek Ryle: wie zit er achter dat mannetje dan? = dogma geest in machine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

monistische theorien

A

-physicalisme/materialisme
-epiphenomenalisme
- funtionalisme
- identiteitstheorie
- idealisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

physicalisme/materialisme

A

alles is materie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

epiphenomenalisme

A

mentale staten supervenieren (gevolg) fysieke staten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

functionalisme

A

neuraal circuit 1 op 1 met bewustzijn > mentale staten zijn multiple realisble (eg in hersenen maar ook in siliconen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

identiteitstheorie

A

mentale staten = brein staten (niet multiple realisble)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

idealisme

A

alles is bewustzijn (Berkeley)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

panpsychisme

A

bewustzijn is dimensie van werkelijkheid zoals ruimte en tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mysterianisme

A

wat bewustzijn is, ligt buiten ons begrip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Easy problems

A
  • david chalmers
  • mechanismen zoals aandacht en geneugen
  • antwoorden te vinden in cognitieve wetenschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hard problem

A
  • David Chalmers
  • hoe fysieke processen subjectieve ervaringen veroorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Reacties explenatory gap

A
  • hard problem niet op te lossen (new mysterianism)
  • proberen probleem oplossen (Chalmers, dualisme quantum physics)
  • eerst makkelijke problemen oplossen (Dehaene)
  • Kijken naar meer hard problems (Miller)
  • Er is geen hard problem (Churchland, Dennet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gedachte experiment
what is it like to be a bat

A

Kunnen wij ons voorstellen wat het is om een vleermuis te zijn
> gaat in op qualia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Qualia

A

subjectieve elementen van onze ervaring van wereld (e.g. kleur, pijn, geur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Gedachte experiment mary the colour scientist

A

Mary nooit kleur gezien maar wel alles bestudeerd over kleur maar weet ze dan ook wat het is, zou ze verbaasd zijn als ze het ziet?
> argument tegen consciousness states gereduceerd kunnen worden tot fysieke states (tegen materialisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Filosoof zombie

A

zombie heeft precies alle moleculen zoals jij, heeft die ook zelfde ervaringen? zelfde bewustzijn?
> argument tegen consciousness states gereduceerd kunnen worden tot fysieke states (tegen materialisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Intuitieve ideen over visuele perceptie

A
  • visuele ervaringen zijn heel gedetaillerd
  • dingen binnen/buiten visuele ervaringen
  • in cartesiaans theater plaatje van de werkelijkheid
    > illusies laten zien dat BOvengenoemde niet altijd zo is
    > waarneming wordt gestuurd door eerdere leerervaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

change blindness

A

iets veranderd zonder dat je het doorhebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

inatentional blindness

A

niet zien van onverwachte stimulus in gezichtsveld door geen aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

waar in brein is bewustzijn?

A
  • identity theorists & elemenative materialists: bewustzijn = breinactiviteit
  • new mysterians; kunnen we niet begrijpen
  • extended minders; niet alleen brein, maar ook persoons geschiedenis, wereld om hun heen (e.g. telefoon)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

mental imagery

A

Mentaal roteren blokjes
- pictioralists; draaien blokjes scherm hoofd
- proposionalists; abstract redeneren
> motorische gebieden in hersenen geactiveerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

mereologische denkfout

A

dingen toeschrijven aan 1 object, of 1 deel/gebied, die toe te schrijven zijn aan persoons-level

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

neurologische theorien bewustzijn

A
  • global workspace theorie
  • integrated information theorie
  • predictive processing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

global workspace theorie

A
  • Baars
  • wat bewust is, is wat in conscious spotlight staat
    -theater metafoor; we hebben allerlei cognitieve taken, maar alleen dat wat in spotlight staat wordt waargenomen

interactie 3 componenten
- backstage: latente/onbewuste processen
- stage; werkgeheugen
- spotlight; aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

visuele info verwerken

A

Visuele info kan bewust verwerkt worden (heel netwerk geactiveerd) of onbewust
- fast forward sweep blijft onbewust
- recurring processing in hersennetwerk bewust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

femenologie

A

studie naar subjectieve waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

integrated information theorie

A
  • femenologie
  • 5 componenten bewuste waarneming (integratie, exclusie, informatie, compositie, unity)
  • hoe meer bewust, hoe hogere phi (mate van integratie)
  • bewustzijn is continuuum (in lijn met panpsychisme)
  • mate van bewustzijn door integratie (meer is meer)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

predictive processing

A
  • brein als voorspel machine: brein voorspelt wereld om ons heen
  • niet BOttom up processen (info wereld > brein) maar eerdere ervaringen bepalen nieuwe sensorische ervaringen
  • hierarchisch model met top-down voorspellingen
  • modellen worden aangepast door BOttom up error voorspellingssignalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

neurale correlaten van bewustzijn

A

minimale neurale mechanismen die samen nodig zijn voor bewuste waarneming
- samenhang hersen activiteit en bewustzijnservaring
- door metingen hersenactiviteit en correleren aan bewuste ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

neurale correlaten - gehele bewustzijn

A

bewustzijn van ervaringen als geheel (e.g. onbewust na stoten hoofd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

content specifieke neurale correlaten

A

neurale activiteit bepaalt specifiek fenomenaal onderscheid in ervaring (perceptie en aandacht) (e.g. bewust van kleine teen)
> masking experiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Masking experiment

A

reeks plaatjes laten zien met woorden/signalen er tussen, kijken wat bewust waargenomen wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Bi-stable perception

A

Door aandacht richting/perceptie veranderen (e.g. poppetje dat links/rechtsom draait)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Binding problem

A

Hoe komt geintegreerde waarneming tot stand
- james: bewustzijn is geintegreerd
- verschillende hersennetwerken betrokken bij bewuste waarneming (dorsaal-parietale cortex - waar)(ventraal - temporale - wat)
> hoe toch geïntegreerd?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Binocular rivalry

A

elk oog krijgt verschillende afbeeldingen te zien & waarneming wisselt tussen beide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Cartesiaans materialisme

A

Idee dat bewustzijn ‘plaatsvindt’ op specifieke tijd en (mentale) plek (e.g. homunculus in hoofd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Stream of consciousness William James/ aandacht??

A

Metafoor voor hoe gedachten door bewuste lijken te stromen
> aandacht is datgene wat onze bewuste waarneming in beslag neemt, in heldere vorm dat gene wat op voorgrond treedt van ons denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Aandacht als selectie mechanisme

A
  • filter theorie
  • BOttleneck: perceptual load theorie (maximale capiciteit aan info)
  • searc hlight (spotlight metafoor)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Spatiele/ niet-spatiele aandacht

A

spatieel: waarneming van locatie
niet-spatieel: anders (e.g. kleur)
> spatieel neglect: onbewust waarnemen aan een zijde (vaak wel aandacht rechterkant van visuele veld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Over/Covert aandacht

A

overt; je aandacht verplaatsen door je ogen te bewegen
covert: richten van aandacht door interne focus (zonder ogen te bewegen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

endogene/exogene aandacht

A

endo: top down, aandacht gestuurd door ons zelf
- exo: aandacht gegrepen door saliente externe stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Relatie aandacht en bewustzijn

A
  1. Ongerelateerd - integrated info theorie
  2. A veroorzaakt C - global workspace theory
  3. A& C zelfde - predictive processing
  4. A& C door D - attentional schema theorie
  5. A/C is illussie - Susan Blackmore
  6. C veroorzaakt A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

brein gebieden aandacht

A

frontale en parietale kwab, subcorticale structuren, thalamus & supeerior colliculi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Default mode network

A
  • wanneer aandacht afdwaalt:
  • mind wandering
  • daydreaming
  • self referential processing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Task positive network

A
  • aandacht
  • task-directed cognitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

aandacht door meditatie

A
  • focused attention: aandacht focussen op een stimulus, aandacht stabiliseren > meta bewustzijn over afleiding ontwikkelen
  • open monitoring: aandacht voor huidige moment, geen waarde oordeel
  • non-dual meditatie: essentie van wereld is een ding: aandacht
50
Q

Signal detection theorie

A

signaal van ruis onderscheiden
> waar ligt grens van waarneming?
> gebruiken om gevoeligheid d en bias beta te bepalen

51
Q

pareidolia

A

illusoire gezichtsherkenning

52
Q

attentional blink

A

reeks letters met af en toe cijfer tussendoor > als je getal er tussen hebt gezien dan duurt het aantal letters voordat je weer getal “kan” zien, omdat het andere getal nog verwerkt wordt

53
Q

blindsight

A
  • schade vroege zicht gebieden hersenen
  • raden boven kans juist wat ze zien als je daar naar vraagt
54
Q

Vrije wil

A

vrij zijn in het kiezen van je eigen handelingen

55
Q

determinisme

A

alles ligt vast (eg door wetten fysica )

56
Q

morele verantwoordelijkheid

A

verantwoordelijk houden van mensen voor hun acties

57
Q

neuroethiek

A

neurowetenschap toepassen op studie naar moraliteit en ethiek

58
Q

quantum mechanica & vrije wil

A

qm houdt rekening met kans dat universum niet deterministisch is, maar probabilistisch
> gaat alleen over atomen

59
Q

Libets experiment (vrije wil)

A

indrukken knop wanneer je voelt dat je dat wil doen, kijken wanneer je dat daarvoor onbewust al wilde
> grafiek eerst oorzaak (onbewust) dan bewustee wil, dan actie
> onderzoek ondersteunt determinisme, geen vrije wil

60
Q

Kritiek Libets experiment

A
  • inprecies
  • duale taak, je moet twee dingen tegelijk doen
  • “wil om te bewegen’ vaag begrip
  • readyness potential may not measure neural preparedness
  • ecologische validiteit: zegt zo’n simpele taak eits over vrije wil?
61
Q

Experience of will panty experiment

A
  • kiezen tussen panty’s, stiekem krijg je daarna andere
  • post hoc confubulaties; beredeneren waarom je die had gekozen (terwijl je eigenlijk andere had gekozen)
62
Q

Split brain

A

gescheiden corpus callosum
> links taal
> geldt ook voor vrije wil, linker hemisfeer bedenkt verhaaltje over wat rechter hemisfeer doet
> links is interpreter; gaat uit van priority, consistensy en exclusivity
> post-hoc rationalisatie

63
Q

Wegner & vrije wil

A

Vrije wil is een illusie, vrije wil wordt veroorzaakt door brein

64
Q

Perspectieven vrije wil

A
  • geen vrije wil, ligt al vast = determinisme
  • wel vrij wil: e.g. dualisme
  • illusionisme; vrije wil is illusie
  • compatibilsime; determinisme en vrije wil hoeven elkaar niet uit te sluiten
  • libertarianisme
65
Q

evolutionair perspectief

A
  • unifying raamwerk (van verschillende theorien psychologie)
  • unifying raamwerk tussen verschillende disciplines
  • functionele benadering: wat is adaptieve functie van gedrag
66
Q

Wij-intentionaliteit

A

Samen dingen voor elkaar krijgen, samen doelen stellen (maakt mensen anders dan apen)
> leidt tot cummulatieve culturele evolutie

67
Q

Evolutie theorie

A

afstamming met modificaties
- variatie
- erfelijkheid
- selectie
> evolutie door survival of the fittest

68
Q

Niveaus van verklaringen (Tinbergen)

A

Proximate: dichtbij in de tijd
Ultimate: verderweg in verleden
historical: tijdsperspectief
contemporary: als snapshot

Contemporary X proximate = causatie
Contemporary X ultimate = current utility
Historical X proximate = ontogeny (ontwikkeling binnen soort)
Historical X ultimate = evolutie

69
Q

Biologische vs culturele evolutie

A

Culturele ideeen worden doorgegeven door ouders en omgeving
> meme, zoals gen maar dan cultureel (e.g. religie)

70
Q

evolutie: bijproductief vs adaptief

A

voorbeeld bijproduct: navel
voorbeeld adaptief: positie ogen van knaagdieren

71
Q

modulair vs algemeen

A

modulair: brein als zakmes, elke tool (module) voor oplossen specifiek probleem
Algemeen: algemene oplossende competenties

72
Q

Kritiek evolutie theorie

A
  • hoe aannemelijk, niet falsifieerbaar
  • anthropomorphisme: neiging om mensachtige eigenschappen in omgeving te projecteren
  • theologisch denken: bias oom dingen te verklaren naar een bepaald doel/intentie
73
Q

Misvattingen evolutie

A
  • mens eindpunt van evolutie
  • evolutie is altijd gericht op beste voor soort (nee, wel op overlevering van genen)
  • mesnen beste product evolutie, dus staan BOven rest
  • evolutie gaat altijd om vooruitgang
  • geen evolutie meer
  • huidige functies zelfde als vroeger
74
Q

Cambridge decleratie van bewustzijn (dieren)

A

sprake van bewustzijn in andere dieren
- als vergelijkbare hersen circuits die gekoppeld zijn aan bewuste ervaring
- neurale substraten van emoties niet beperkt tot corticale structuren
- neurale circuits voor aandacht, slaap & beslissingen nemen al vroeg ontwikkelt in evolutie (zoals bij insecten & cephalopod mollluskes (eg octopussen)
- vogels laten in gedrag, neurophysiologie en neuroanatomie een vergelijkbare evolutie van bewustzijn zien
- veel soorten herkennen zichzelf in spiegel

75
Q

dieren bewustzijn?

A

> kijken naar complexiteit (grootte van brein) (> integrated information theory)
gedragscriteria: - zelfherkenning
- pijn
- theory of mind
- imitatie
- taal

76
Q

Zelfherkenning dieren

A
  • alleen zelfbewust zijn als je jezelf herkent als iets/iemand anders dan jouw omgeving
  • mirror-self-recognitiontest: om zelfherkenning te testen

> echter onduidelijke interpretatie
- Gallup: proof selfawareness
- povinelli: basic concept of BOdily self
- Heyes: associatief leren/ exploratie
methodologische confounds (e.g. dolfijnen kunnen hun hond niet aanraken)

77
Q

Theory of mind

A
  • in staat zijn om te weten wat anderen denken/geloven
    > e.g. chimpansees verstoppen eten van anderen (deceptie)
    > echter hangt af van interpretatie data
78
Q

Imitatie

A
  • doel gericht gedrag imiteren gezien bij anderen
  • sociaal leren
  • mogelijk onderliggend proces van cummulatieve culturele evolutie
  • heuristiek: imiteer diegenen met succes
  • overimitatie: na doen ookal is het doel niet duidelijk
    > dieren sowieso sociaal leren, maar vaak geen imitatie (met doen) maar associatief (zelfde geldt voor mimicry & geluid) >dus niet perse doelgericht
79
Q

Taal

A
  • recursief: iets definieren in termen van zichzelf
  • uniek voor mensen
  • onderscheid (Ned Block):
    > phenomenaal consciousness: subjectieve ervaringen
    > access consciousness: vermogen om deze ervaringen verbaal te raporteren (wss dieren niet dit soort consciousness)
80
Q

Bicameral minds

A

Julian jaynes:
vroeger linker en rechter hersenhelften niet geintegreerd
> rechter hersenhelft activiteit werd geinterpreteerd door links als voices of god

81
Q

proto-bewustzijn

A

basale primitieve vorm van bewustzijn (bijv dromen) misschien voorloper van bewustzijn

82
Q

Alan Turing

A
  • onderzoek naar limieten, wat kunnen we berekenen, wat niet
  • algoritmes
  • computability: probleem is computable als het opgelost kan worden door algoritme
  • turing machine: abstracte machine die substrate independent is (kan je dus overal in implementeren)
83
Q

McCuuloch & Pitts

A

combineren 3 principe:
- basale fysiologie
- propositionele logica
- turings theorie over computability
> alles wat je kan programeren met computer (computatie) kan je ook in netwerk van neuronen programmeren
> alle logische operatoren (e.g. optellen/aftrekken) ook
» is brein dan een algoritme?

84
Q

Turing test

A
  • imitatiespel: machine is slim als we computer niet kunnen onderscheiden van mens in conversatie
  • wordt niks gezegd over HOE
85
Q

mind-like machine Elza

A
  • Weizenbaum
  • eliza is vroege natural language processor
  • simpele technieken voor illusie van begrip
    > sommige hadden idee dat wel degelijk begrip
86
Q

Modern large language models

A

-model getraind op voorspeleln volgende woorden (zoals telefoon)
- grote illusie van begrip

87
Q

twee AI disciplines

A
  • informatica CS/engineering: hoe kunnen we machines maken die intelligent gedrag produceren (e.g. turing test)
  • cognitieve wetenschap: studie naar wat onderliggend aan de computaties is, wat ze slim maakt
    > wat zijn de computaties die onderliggendzijn aan femonelogosch bewustzijn?
88
Q

reverse modeling

A

je hebt fenomeen/uitkomst, wat is daar de oorzaak van?

89
Q

forward modeling

A

een simpel systeem/ design en kijken naar gedrag/uitkomst

90
Q

symBOlic AI (GOFAI)

A
  • menselijk denken eigenlijk een soort symbolische manipulatie
  • intelligentie als symBOlen & relaties daartussen
  • goed voor plannen acties
91
Q

Narrow & general AI

A
  • Narrow AI = in veel domeinen AI beter dan mensen, in specifieke taken
  • mens kan heel veel verschillende dingen, AI niet (AI nog geen general intelligence)
92
Q

Is artificial consciousness mogelijk?

A
  • Nee: Biologisch argument (chinese room)
  • Nee: Lovelace’s argument
  • Ja: computationalist argument
  • Ja: bewustzijn als emergente eigenschap
93
Q

Chinese room

A
  • argument tegen artificial consciousness
  • John Searle
  • bewustzijn kan gesimuleerd worden, maar chinese room “snapt geen chinees” > gesimuleerd, niet gecreerd (in lijn met zwakke AI)
    > als geen deel vd kamer chinees kan, kan het hele systeem geen chinees verstaan
  • collectie van cellen kan acties/bewustzijn/denken veroorzaken
  • bewustzijn heeft fysieke-chemische reacties nodig, zaols in brein > alleen brein heeft mind

kritiek Dennet:
geen enkele neuron apart begrijpt chinees, dus volgens searles logica, kan het brein ook geen chinees

94
Q

Lovelace’s argument

A
  • argument tegen artificial consciousness

Computers zullen nooit iets nieuws kunnen doen, alleen dat waarvoor ze geprogrameerd zijn
> tegenargument: geldt ook voor brein
> mensen kunnen nieuwe dingen, ze zijn niet geprogrameerd, maar geevolueerd
> wat als computers evolueren?

95
Q

Evolutionaire roBOtica

A
  • start met populatie van roBOts met random bodies en brains
  • kies hieruit kleine groep met beste fitness
  • deze groep kopieren en beetje muteren en verder gaan
96
Q

Computational theory of mind

A
  • argument voor artificial consciousness
  • mind zelf is een computational (>rule based manipulation of information) systeem, in het brein
  • als berekeningen cognitie zijn, maakt niet uit of het in brein of chip is (substrate independent)
  • blue brain project; simulatie v brein met neuronen
97
Q

Bewustzijn als emergent fenomeen

A
  • argument voor artificial consciousness
  • complexe systemen kunnen gedrag vertonen wat niet perse de som is van delen van gedrag
98
Q

Altered states consciousness

A

tijdelijke veranderingen in de aard van ons bewustzijn (eg dromen)

99
Q

Laureys model

A

2 dimensies die ons bewustzijn typeren: wakker zijn en awareness

100
Q

Tarts model

A

irrationaliteit & vermogen te hallucineren

101
Q

Hobsons model

A

cholinerg/aminerg, arousal, bron van informatie

102
Q

Vaitls model

A

kijkt naar triggers van altered states

103
Q

Drug induced ASC

A

ongeveer alles, alle cognitieve & affectieve processen zijn veranderd
> verschilt per drug
> meten met 11D-ASC schaal (om ervaringen systematisch in kaart te brengen)

  • psychoactieven beinvloeden neurotransmitters in brein (betrokken bij cognitieve en emotionele proocessen)
    > werken op reuptake inhibition, stimulating release, mimicking effects
104
Q

Drugs effect op neurotransmitters

A
  • simulants (amfetemines, sos) > dopamine receptor
  • dissociatives (ket) > nmda - receptor antagonist
  • empathogenen (x, m) > dopamine & serotonine
  • psychedelica > norepiphrine, DA, SE
105
Q

Keta

A
  • NMDA antagonist > glutamaat zorgt voor plasticiteit
  • dissociatieve anaestetic
  • subjectieve effecten: floating, derealisatie, depersonalisatie, out-of-BOdy experiences
  • K-hole
  • potentieel medicijn tegen major depressie
    > probleem: tolerantie, afhankelijkheid
106
Q

mdma (xtc)

A

empathogeen: toename nergie, empathie, communicatie, intimiteit, perceptie
- release of serotonine via seotenine-transporter mechanisme
> meer serotonine in synaptische spleet
- potentieel behandeling ptss

107
Q

Cannabis

A
  • CBN, CBD, THC
  • veel manieren van innemen
  • subjectieve effecten: euforie, relaxation (lage dosis) angst en paranoia (hoge dosis)
  • impairment short term memory
  • therapeutische applicatie: pijn bestrijding & PTSS
108
Q

Klassieke psychedelica

A
  • psychedelic = mind revealing
  • eg. truffels, lsd, mescaline
  • therapeutische toepassing: depressie, doodsangst, verslaving, PTSS,
  • subjectieve effecten: vermeerderd perceptie emoties, hallucinaties, veranderd beeld tijd en plaats, ego-dood (hoge dosis)
  • activeert 5HT-2A receptor
    > precursor van serotonine
109
Q

Rebus model

A

onder invloed van psychedelica worden high-level priors onderdrukt, waardoor meer gevoelig voor BOttoom-up voorspellings errors

110
Q

activatie visuele cortex

A
  • normale visie (door optisch pad)
  • visuele herinneringen (verbeelding)
  • memory consolidation process (dromen)
  • drugs, via neurotransmitters (hallucinaties)
111
Q

reality monitoring

A

mechanisme om te onderscheiden of iets een echte (vanuit buiten af) of ingebeelde (zelf gegenereerd) ervaring is
> e.g. in de war bij deja vu
> problemen met RM kunnen leiden tot illusoire/ valse herinneringen

112
Q

discrimination cues reality monitoring

A

-levendigheid
- details
- stabiliteit
- voluntary control (echt iis niet stuurbaar)

113
Q

hallucinatie

A

percept achtige ervaring zonder externe stimulus
- wel zelfde impact als echte perceptie
-niet stuurbaar/aanpasbaar/ vrijwillige controle door persoon

verschillende modaliteiten:
- visueel
- auditief
- tactiel
- olfactory

114
Q

Spontane activatie model

A

hallucinaties mogelijk door spontane activatie hersen gebieden
> eg. experiment met electrische stimulatie FFA > perceptie gezichtactige patronen

115
Q

self monitoring model

A

brein maakt onderscheid wat je zelf doet/maakt & wat van buiten komt
> als wij vrijwillig proces uitvoeren (e.g. innerspeech) dan worden voorspellende signalen gestuurd naar hersengebieden die betrokken zijn bij waarneming > dan vergelijkings proces “dit deed ik zelf/ komt van buiten” (comparater)
> als iets mis gaat in comparator proces, dan kan zijn dat zelf gecreerd gedrag wordt waargenomen als van buiten

116
Q

helderziendheid

A

overseinen van informatie onzichtbaar voor helderziende

117
Q

telepathie

A

oversturen gedachten, anders dan via 5 zintuigen

118
Q

precognitie

A

toekomst kijken

119
Q

Ganzfeld telepathie experiment

A

zender kijkt film
ontvanger heeft pingpong ballen op ogen en white noise koptelefoon
> vraag wat zender gezien heeft

120
Q

ESP kaarten experiment

A
  • telepathie experiment
  • om problemen op te lossen met:
  • sender/ontvanger die elkaar al kennen
  • general knowledge/raden (> corrigeren voor gokkans)
  • corrigeren gelijkheid (response opties gelijk houden)
    > of random nummer generator
    > net iets BOven gokkans
121
Q

psychokinese

A

bewegen door mentale krachten

122
Q

waarom geloven in parapsychologie

A
  • cognitieve bias ( irrationele, foutieve gedachtegang)
    > intuitief deenken, confimation bias, associatieve bias, illusoir pattern detection, agency detection, TOM, dualisme, ontologische confusion, fantasy-proneness
  • feeling of control: compensatory control theorie
  • onvrede met medische wetenschap
  • zoeken van betekenis
  • placeBO & positieve effecten gezondheid