Begrippen Flashcards

1
Q

Equifinaliteit

A

Verschillende ontwikkelingspaden leiden tot dezelfde uitkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Multifinaliteit

A

Bepaalde risicofactor kan tot verschillende ontwikkelingsuitkomsten leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Commission

A

Actief schade toebrengen (mishandeling/misbruik)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Omission

A

Nalaten van iets (verwaarlozing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Protoimperative gestures

A

Behoefte geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Protodeclarative gestures

A

Gedeelde aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Instrumentele gebaren

A

Hand van iemand anders ergens heen leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Expressie gebaren

A

Gevoelens tonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diathesis

A

Kwetsbaarheid of predispositie (aanleg) voor het ontwikkelen van schizofrenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Neuroticisme

A

Emotionele stabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Extraversie

A

Gerichtheid op buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Openheid

A

Gerichtheid op het nieuwe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Altruïsme

A

Gerichtheid op de ander, vriendelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Consciëntieusheid

A

Gerichtheid op het resultaat, ordelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vijf onderdelen ontwikkelingsmodel

A

Biologisch, individueel, familie, sociaal, cultureel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt de individuele context in?

A

Hechting, cognitieve ontwikkeling, emotionele ontwikkeling, ontwikkeling van ‘zelf’, morele ontwikkeling, seksualiteit

17
Q

Wat houdt de familie context in?

A

Achtergrond ouders, opvoedstijl, relatie ouder en kind

18
Q

Verklaringstheorieën

A

Psychoanalyse, behaviorisme/leertheorie, biologische/medische model, cognitieve ontwikkeling, systeem-pedagogische theorieën, hechtingstheorie, ontwikkelingspathologie

19
Q

Neuropsychologisch denkmodel

A

Gedragsproblemen
Neurocognitieve disjuncties
Kwetsbaarheden in het brein

20
Q

Persoonlijkheidsstoornis
Cluster A: odd
3 typen

A

Alleen/geïsoleerd

  • Paranoïde: wantrouwen en achterdocht
  • Schizoïde: afstandelijkheid in sociale relaties, beperkt in emotionele uitingen
  • Schizotypische: ongemak ik intieme relaties, vervorming in denken, excentriek gedrag, magisch denken
21
Q

Persoonlijkheidsstoornis
Cluster B: dramatic
4 typen

A

Impulsief, verhit, moeilijk omgaan met emoties

  • Antisociale: gebrek aan respect
  • Borderline: instabiel en onvoorspelbaar
  • Histrionische: theatrale, excessieve emotionaliteit en aandachtvragend
  • Narcistische: grandiositeit, bewonderingsbehoefte
22
Q

Persoonlijkheidsstoornis
Cluster C: anxious
3 typen

A

Gespannen, controlebehoefte, onzelfstandig, bang voor relaties en verlies

  • Vermijdend: sociale geremdheid, gevoelig voor oordelen, schaamte maar wel behoefte aan relaties
  • Afhankelijke: onderdanig en aanklampend gedrag, behoefte voor verzorging
  • Dwangmatige: gepreoccupeerd bezig met ordelijkheid, perfectionisme en controle