Begrippen 1/4 Flashcards
Schaalniveaus
Lokale schaal= plaats
Regionale schaal= streek, provincie en landsdeel
Nationale schaal= land
Continentale schaal= landen en werelddelen
Mondiale schaal= wereld
Gebied
Een bepaald stuk van een aardoppervlak
Kaart
Een verkleinde tekening van een gebied
Overzichtskaart
Zo’n kaart verteld je al veel over een gebied
Topografie
Topo= plaats Grafie= beschrijven
Bevolkingsdichtheid
Het aantal inwoners per km²
Thematische kaart
Een kaart met een bepaald onderwerp
Bevolkingspreiding
Hoe de inwoners zijn verdeeld over een land
Kaartlezen
Daar heb je 4 dingen voor nodig: Titel Legenda Schaal Noordpijl
Legenda
De betekenis van de kleuren en symbolen op een kaart
Schaal
Hoeveel het gebied in de kaart is verkleind
Plattegrond
Alle Straten en gebouwen staan erop
Suburbs
De Engelse naam voor buitenwijken
Inzoomen
Dat doe je als je de aarde dichterbij je haalt
Uitzoomen
Dat doe je als je de aarde verder weg van je haalt
Hoogteligging
Een grens van 2 landschappen
Hoogvlakte
Een vlak of zachtgolvend gebied op een hoogte van meer dan 500 meter
Prairie
Een grasvlakte met lange grassen
Hooggebergte
Een gebied met toppen hoger dan 1,500 meter
Absolute afstand
In een rechte lijn van a naar b
Chinook
Een warme wind uit de bergen
The gap
Als het landschap 1 tonig is: vlak leeg en kaal
Absolute ligging
Daarvoor heb je 2 dingen nodig:
De breedte en de lengte van die stad
Evenaar
Die verdeelt de aarde in 2 helften:
Noordelijk halfrond
Zuidelijk halfrond