bedrijfseconomie Flashcards

1
Q

marketing

A

Het geheel van activiteiten van een organisatie met als doel in te spelen op de
wensen en behoeften van de klant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Marketingdoelen

A

Doelen van de marketingactiviteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

B2c-marketing

A

Business-to-customer-marketing, marketing gericht van het bedrijf op
consumenten (als klant).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Massacommunicatie

A

Communicatie via massamedia als televisie, internet en krant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

B2b-marketing

A

Business-to-business-marketing, marketing gericht van het bedrijf op andere
bedrijven (als klant).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wederverkopers

A

Bedrijven die de producten van een leverancier verkopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zakelijke markt

A

De markt waarbij bedrijven elkaars klanten zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Affiliate marketing

A

Affiliate marketing is een vorm van internetmarketing waarbij adverteerders hun
partners (affiliates) belonen voor de gegenereerde verkopen of leads (zoals
lidmaatschappen - abonnementen) die de affiliate heeft aangeleverd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Relatiemarketing

A

Een vorm van marketing waarbij er de nadruk wordt gelegd op het creëren en het
in stand houden van een relatie met individuele afnemers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Content-marketing

A

Het aanbieden van de juiste informatie via het juiste kanaal op het juiste moment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

C2b-marketing

A

Customer-to-business-marketing. Marketing van klant naar bedrijf, zoals blogs
van klanten over bepaalde producten, voor geld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Crowdsourcing

A

Een manier waarbij het publiek direct wordt betrokken bij de processen van
organisaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Co-creatie

A

Een manier waarbij mensen/klanten de mogelijkheid hebben om bij te dragen aan
de productie van producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Omgekeerde veilingen

A

Een veiling waarbij de consumenten zelf aangeven wat zij voor een product willen
betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

C2c-marketing

A

Customer-to-customer-marketing. Hier verkopen consumenten producten aan
elkaar, zoals op ‘Marktplaats.nl’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Transactiekosten

A

De tijd en de inspanning die het kost om aanbieders en afnemers aan elkaar te
koppelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Marketingplan

A

Een plan dat de doelstellingen van een organisatie beschrijft en hoe die bereikt
moeten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Marktonderzoek

A

Een onderzoek naar de wensen/behoeften van (mogelijke) klanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

SWOT-analyse

A

Een analyse van de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen van organisaties
(Strengths, weaknesses, opportunities en threaths = swot)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kansen

A

Externe factoren die gunstig zijn voor de onderneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bedreigingen

A

Externe factoren die ongunstig zijn voor de onderneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bedrijfstak

A

Alle bedrijven die zich bezighouden met hetzelfde soort product(-ie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Vijfkrachtenmodel van
Porter

A

Een model om een inschatting te maken van de relatieve concurrentie en
aantrekkelijkheid van een bepaalde bedrijfstak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Schaalvoordelen

A

Economische voordeel dat gerealiseerd wordt door op grotere schaal te
opereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Entrybarriers of
Toetredingsdrempe

A

Factoren die bepalen hoe moeilijk of makkelijk het is om toe te treden tot een
bepaalde markt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Marktleider

A

Een bedrijf dat de sterkste positie heeft in een bepaalde branche.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Homogene producten

A

Producten die in alle aspecten hetzelfde zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Heterogene producten

A

Producten die van elkaar verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Sterke punten

A

Interne factoren van de onderneming die sterk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Zwakke punten

A

Interne factoren van de onderneming die zwak zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Fieldresearch

A

Het verzamelen, analyseren en interpreteren van nieuwe gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Deskresearch

A

Het verzamelen, analyseren en interpreteren van bestaande gegevens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Confrontatiematrix

A

Een model (matrix) waar de interne elementen (sterktes en zwaktes) en externe
elementen (kansen en bedreigingen) aan elkaar worden gekoppeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waardestrategie van
Treacy en Wiersema

A

Hulpmiddel bij het formuleren van de waardestrategie van een bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Klantwaarde

A

Het verschil tussen het geheel aan voordelen die en klant in zijn ogen ontvangt
en dat wat de kosten zijn die hiervoor worden getroost.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Klantwaardepropositie

A

Het feit dat klanten niet alleen waarde hechten aan de kwaliteit van het product,
maar ook eisen stellen aan de organisatie die het verkoopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Strategie

A

Een plan om iets te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Operational excellence

A

Onderdeel van de waardestrategie waarbij de operationele processen centraal
staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Product leadership

A

Onderdeel van de waardestrategie waarbij het product centraal staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Customer intimacy

A

Onderdeel van de waardestrategie waarbij de klant centraal staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Marktsegmentatie

A

Het opdelen van de markt in segmenten (=delen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Geconcentreerde
marketing

A

Een onderdeel van marktsegmentatie waarbij er gericht wordt op 1
marktsegment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Gedifferentieerde
marketing

A

Een onderdeel van marktsegmentatie waarbij er gericht wordt op meerdere
marktsegmenten met een verschillend marketingbeleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Ongedifferentieerde
marketing

A

Een onderdeel van marktsegmentatie waarbij er geen rekening wordt gehouden
met verschillende segmenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Marktdefinitie

A

Het duidelijk afbakenen van de markt of doelgroepen waarop een onderneming
actief is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Doelgroep

A

Een groep (potentiele) afnemers die op een aantal kenmerken/eigenschappen
overeenkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Positioneren

A

Het creëren van een unieke positie voor je product in de markt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Unique selling
proposition

A

Is de eigenschap van een product dat waarmee het zich onderscheidt van
vergelijkbare producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Marketingmix

A

De manier waarop de marketinginstrumenten (4-P’s) worden ingezet en
gecombineerd om de marketingdoelstellingen te realiseren

50
Q

Marktaandeel (afzet,
omzet)

A

Het deel van de markt (op basis van afzet of omzet) dat wordt ingenomen door
een bepaalde onderneming.

51
Q

De prijs (1e p)

A

Bedrag waartegen het product verkocht (dienst geleverd) wordt

52
Q

Penetratiepolitiek

A

Een strategie om een zo groot mogelijk deel van de markt te veroveren door
middel van een lage prijs.

53
Q

Afroompolitiek

A

Een strategie om een zo groot mogelijk deel van de markt te veroveren door
middel van een hoge prijs.

54
Q

Psychologische
prijsstelling

A

Een manier om prijzen lager te laten lijken dan dat ze werkelijk zijn (€ 1,99).

55
Q

Rabat

A

Korting als je grote hoeveelheden koopt.

56
Q

Omzetbonus

A

Extra korting die een afnemer krijgt als hij een bepaalde periode boven een
bepaald bedrag inkoopt bij de fabrikant.

57
Q

Prijsdifferentiatie

A

Verschillende prijzen vragen voor hetzelfde product.

58
Q

Prijsdiscriminatie

A

Als er verschillende prijzen woorden gevraagd aan verschillende kopersgroepen.

59
Q

Kostprijs

A

De kosten voor het maken van een product.

60
Q

Het product (2e P)

A

Alles dat wordt aangeboden op een markt om aan de vraag te voldoen (goed of
dienst)

61
Q

Productmix

A

De combinatie van kenmerken van een product.

62
Q

Kwaliteit

A

De waarde die een gebruiker geeft aan een product.

63
Q

Fabrikantenmerk

A

Een merk dat een fabrikant geeft aan het product.

64
Q

Distribuantenmerk

A

Een merk dat een groothandel of winkel geeft aan het product.

65
Q

Huismerk/Winkelmerk

A

Als een winkel zijn eigen naam geeft aan een product.

65
Q

Detaillistenmerk

A

Distribuantenmerk

66
Q

A-merk

A

Een (duur) fabrikantenmerk waarvoor zeer veel reclame wordt gemaakt en overal
verkrijgbaar is.

67
Q

C-merk

A

Een minder duur fabrikantenmerk waarvoor geen reclame wordt gemaakt en
alleen verkrijgbaar is in goedkope winkels.

68
Q

Verpakking

A

Onderdeel van Product

69
Q

Service

A

Onderdeel van Product

70
Q

Garantie

A

Onderdeel van Product

71
Q

Plaats (3e P)

A

De plaats waar het product wordt verkocht en hoe het op deze plaats
terechtkomt.

72
Q

Distributie

A

Eigenlijke naam van het vierde marketinginstrument die vervangen is door
Plaats

73
Q

Distributiekanaal

A

Weg waarlangs het product van de fabrikant bij de uiteindelijk afnemers terecht
komt

74
Q

Distributiebeleid

A

Marketingbeleid gericht op het vaststellen van de vestigingsplaats of de
distributiekanalen.

75
Q

Directe distributie

A

Als de fabriek direct aan de klant verkoopt.

76
Q

Indirecte distributie

A

Als er tussenschakels (= tussenhandel) zijn tussen de fabriek en de klant.

77
Q

Groothandel of
Grossier

A

Een tussenschakel die goederen in grote hoeveelheden koopt en deze
doorverkoopt aan de detaillisten ( = kleinhandel = (vaak) winkels).

78
Q

Kleinhandel

A

Afnemers van groothandels. Dit zijn bijna altijd winkels.

79
Q

E-commerce

A

De verkoop via internet.

80
Q

Assortiment

A

De producten die door een winkel worden verkocht.

81
Q

Pullstrategie

A

Als de klant door de fabrikant wordt gemotiveerd om de winkel te vragen het
product te gaan verkopen.

82
Q

Promotie (4e P)

A

Het onder de aandacht aan het publiek van een bepaald product met als doel het
te gaan verkopen.

82
Q

Pushstrategie

A

Als de winkel door de fabrikant wordt gemotiveerd om het product te gaan
verkopen

82
Q

Massacommunicatie

A

Als er sprake is van één/weinig zender(s) en een groot publiek.

83
Q

Reclame

A

Een vorm van betaalde promotie waarbij de consument wordt beïnvloed.

84
Q

Individuele reclame

A

Reclame waar er maar één onderneming reclame maakt voor een bepaald
product of merk.

85
Q

Collectieve reclame

A

Reclame waarbij er een groep ondernemers reclame maakt voor een product of
productgroep.

86
Q

Actiereclame

A

Reclame waaraan er een actie is verbonden ➔ korte termijn

87
Q

Themareclame

A

Reclame waar het imago van de onderneming wordt bepaald of om het publiek
op andere gedacht te brengen ➔ lange termijn.

88
Q

Reclame Code

A

Richtlijnen waaraan reclame moeten voldoen

89
Q

Consumentisme

A

Het overmatig consumeren van goederen onder invloed van de reclamemakers

90
Q

Ideële reclame

A

Niet commerciële reclame waarbij men het gedrag of de mening probeert te
beïnvloeden.

91
Q

Persoonlijke verkoop

A

Promotie door middel van een persoonlijk gesprek.

92
Q

Direct marketing

A

Marketing waarbij de organisatie zich direct richt op de potentiële klant.

93
Q

Direct marketing

A

Marketing waarbij de organisatie zich direct richt op de potentiële klant.

94
Q

Sponsoring

A

Een vorm van samenwerking tussen twee of meerdere partijen gericht op
wederzijds voordeel.

95
Q

sales promotion

A

Alle andere verkoop bevorderende activiteiten die gericht zijn op de tussenhandel
of de consument.

96
Q

Trade promotion

A

Als sales promotion zich richt op de tussenhandel alleen.

97
Q

Consumer promotion

A

Als sales promotion zich richt op de consument alleen.

98
Q

Merchandising

A

De manier waarop de producten door de fabrikant in de winkel worden
gepresenteerd.

99
Q

Promotie mix

A

De combinatie van de verschillende vormen van promotie.

100
Q

E- marketing

A

Online marketing of internetmarketing

101
Q

Gepersonaliseerde

A

Marketing die op basis van verzamelde data – veelal via internet – geheel
afgestemd is op de persoon

102
Q

Sociale media
marketing

A

Vorm van e-marketing waarbij sociale media worden ingezet om de
marketingdoelstelling te bereiken.

103
Q

‘Causation’

A

Bij causation staat een specifiek doel voorop en ga je vervolgens op zoek naar de
middelen om dat doel te bereiken.

104
Q

‘Effectuation’

A

Vertrekt vanuit de middelen die je hebt of waarover je via netwerken kunt beschikken.
Vervolgens ga je op zoek naar de doelen die bij die middelen passen.

105
Q

‘Bird in the hand’-
principe

A

Kijken welke middelen jij hebt om hiermee aan de slag te gaan.

106
Q

Affordable loss’-
principe

A

Van te voren aangeven wat jij bereid bent te verliezen bij het opzetten van een
onderneming.

107
Q

‘Pilot in the plane’-
principe

A

Dat de keuzes en beslissingen van de ondernemer bepalen wat er gebeurt.

108
Q

‘Lemonade’- principe

A

Het proberen om verrassingen om te zetten in eigen voordeel.

109
Q

Crazy quilt’- principe

A

Het zoeken naar partners door de ondernemer.

110
Q

Stakeholders

A

Belanghebbenden, zoals werknemers, klanten, leveranciers en banken.

111
Q

Strategische partner

A

er Een hechte, langdurige, voor alle partijen nuttige overeenkomst tussen twee of
meer partners, waarbij kernmiddelen, kennis, en capaciteiten met elkaar worden
gedeeld met als doel het verbeteren van de concurrentiepositie van alle partners.

112
Q

Value proposition
canvas (SE) =
waarde propositie
canvas

A

Een aanbod waarmee een organisatie een probleem voor haar klanten oplost
(=waardepropositie), waarbij aandacht wordt besteed aan het klantdoel,
pijnpunten en voordelen.

113
Q

Waardepropositie

A

Een aanbod waarmee een organisatie een probleem voor haar klanten oplost

114
Q

Product-market fit

A

Het zo optimaal aan laten sluiten van het product bij de doelgroep

115
Q

Quilten

A

Het actief benaderen van mensen

116
Q

Business Model
Canvas

A

Een systeem waarbij met behulp van negen bouwstenen aandacht wordt besteed
aan de organisatie, klanten, relaties en leveranciers.

117
Q

Pain relievers

A

de wijze waarop producten of diensten de pijnpunten van de klant verzachten

118
Q

Gain creators

A

De voordelen die jouw producten of diensten voor klanten kunnen opleveren.

119
Q

Verdienmodel (SE)

A

De wijze waarop de ondernemer geld gaat verdienen.