beco Flashcards

1
Q

Eigen risico

A

Bij verzekeringen is er vaak sprake van eigen risico: het deel van de schade dat voor eigen rekening is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Levensverzekering

A

Een verzekering waarbij je verzekerd bent tegen een financiële risico door overlijden. Bijv. uitvaartverzekering, overlijdensrisicoverzekering, lijfrenteverzekering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schadeverzekering

A

Een verzekering waarbij je verzekerd bent tegen financiële gevolgen van schade, zoals reisverzekering en autoverzekering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Schadeverzekering

A

Een verzekering waarbij je verzekerd bent tegen de financiële gevolgen van schade. Bijv. autoverzekering, reisverzekering, inboedelverzekering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aflossing

A

Het terugbetalen van een lening noemen we aflossen. Iedereen die een lening afsluit, moet daarnaast rente betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Annuïteit

A

Rente en aflossing van een annuïteitenlening worden betaald in de vorm van een vast bedrag per maand. Dit vaste bedrag noemen we annuïteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Annuïteitenlening

A

Een annuïteitenlening is een lening waarbij elke maand een vast bedrag wordt betaald, bestaande uit rente en aflossing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Consumptief krediet

A

Een lening die gebruikt wordt voor de aanschaf van consumptiegoederen. Bijv. auto, wasmachine, vakantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Doorlopend krediet

A

Een vorm van consumptief krediet waarbij de consument een kredietlimiet krijgt en tot die limiet geld kan opnemen. Er wordt alleen rente betaald over het opgenomen bedragen en afgeloste bedragen kunnen opnieuw worden opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Huurkoop

A

Een vorm van consumptief krediet waarbij de betaling van consumptiegoederen in termijnen plaatsvindt. De consument is pas eigenaar van het consumptiegoed na betaling van de laatste termijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kopen op afbetaling

A

Een vorm van consumptief krediet waarbij de betaling van consumptiegoederen in termijnen plaatsvindt. De consument is meteen eigenaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Persoonlijke lening

A

Een vorm van consumptief krediet waarbij de consument in één keer het geleende bedrag ontvangt voor een vaste periode, maandelijks rente en aflossing betaalt en afgeloste bedragen niet opnieuw kan opnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Rente

A

De beloning voor het beschikbaar stellen van kapitaal/geld. Met rente kan zowel spaarrente als leenrente worden bedoelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rood staan

A

Een vorm van consumptief krediet waarbij de consument een (relatief beperkte) kredietlimiet krijgt op zijn betaalrekening. Er wordt alleen rente betaald over opgenomen bedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ANBI

A

Algemeen Nut Beogende Instelling. Het is een instelling die zich nagenoeg geheel inzet voor het algemeen belang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Algehele gemeenschap van goederen

A

Bij algehele gemeenschap van goederen zijn zowel bezittingen en schulden vóór het huwelijk of geregistreerd partnerschap als toekomstige bezittingen en schulden van de partners samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Beneficiair aanvaarden van een erfenis

A

Indien je een erfenis beneficiair aanvaardt, accepteer je de erfenis alleen als de bezittingen groter zijn dan de schulden. = Aanvaarden van een erfenis onder voorrecht van boedelbeschrijving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Beperkte gemeenschap van goederen

A

Bij beperkte gemeenschap van goederen zijn alle persoonlijke bezittingen en schulden vóór het huwelijk of geregistreerd partnerschap niet van de partners samen. Alle bezittingen tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn wel van de partners samen.

19
Q

Echtscheiding

A

Bij een echtscheiding wordt het huwelijk door de rechter beëindigd.

20
Q

Erfbelasting

A

Erfbelasting is de belasting die de ontvanger van een erfenis betaalt.

21
Q

Erfgenaam

A

Een erfgenaam is iemand die volgens de wet of volgens een testament recht heeft op (een deel van) de erfenis. Als er geen testament is, bepaald erfrecht wie de erfgenamen zijn.

22
Q

Geregistreerd partnerschap

A

Het geregistreerd partnerschap is een in de wet erkende samenlevingsvorm.

23
Q

Huwelijk

A

Het huwelijk is een in de wet erkende samenlevingsvorm.

24
Q

Huwelijkse voorwaarden

A

(Partnerschapsvoorwaarden) Als je trouwt (of een geregistreerd partnerschap aangaat) onder huwelijkse voorwaarden worden er bij de notaris afspraken gemaakt over de verdeling van bezittingen, schulden en inkomen.

25
Q

Legitieme portie

A

Onterfde kinderen hebben altijd recht op een deel van de erfenis. Dat is de legitieme portie en bedraagt de helft van het normale erfdeel.

26
Q

Onterven

A

Als je een persoon wilt onterven, bepaal je in een testament dat een (wettelijke) erfgenaam niet van je mag erven.

27
Q

Ouderlijk gezag

A

Iemand die ouderlijk gezag heeft, is wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarig kind, is verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van het kind en beheert het vermogen van het kind.

28
Q

Overeenkomst om niet

A

Een overeenkomst om niet is een overeenkomst waarbij maar één partij een prestatie levert (schenking).

29
Q

Samenlevingscontract

A

Het samenlevingscontract is een schriftelijke overeenkomst tussen partners waarin afspraken worden gemaakt over bezittingen.

30
Q

Schenkbelasting

A

Schenkbelasting is de belasting die de ontvanger van een schenking betaalt.

31
Q

Testament

A

Het testament is een document waarin schriftelijk (door een notaris) wordt vastgelegd wat er, na jouw dood, met de erfenis die je nalaat moet gebeuren.

32
Q

Verevening van pensioenrechten

A

Als je gaat scheiden (of geregistreerd partnerschap beëindigd) hebben beide partners recht op de helft van het pensioen dat tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap is opgebouwd.

33
Q

Verwerpen van een erfenis

A

Als je een erfenis verwerpt, krijg je niets. Je bent dan ook niet aansprakelijk voor eventuele schulden. De erfenis gaat naar andere erfgenamen.

34
Q

Zuiver aanvaarden van een erfenis

A

Als je een erfenis zuiver aanvaardt, erf je alle bezittingen en schulden, samen met eventuele andere erfgenamen. Je kunt deze keuze niet terugdraaien en betaalt erfbelasting.

35
Q

3 verschillende mogelijkheden om bezittingen en schulden te delen bij huwelijk of geregistreerd partnerschap.

A

1 Beperkte gemeenschap van goederen
2 Algehele gemeenschap van goederen
3 Huwelijkse voorwaarden

36
Q

3 vormen bij erfenis aanvaarden of juist niet.

A

1 Zuiver aanvaarden
2 Beneficiair aanvaarden
3 verwerpen

37
Q

Argument voor het eigen risico bij een zorgverzekering.

A

Het eigen risico remt de sterk gestegen kosten voor gezondheidszorg door toenemende levensverwachting en innovatie (vernieuwing).

38
Q

Een argument tegen het eigen risico bij een zorgverzekering.

A

Moreel wangedrag komt bij ziektekosten niet of nauwelijks voor. Mensen veranderen hun gedrag niet ten koste van hun gezondheid. Het eigen risico is daarmee een boete op ziek zijn.

39
Q

5 vormen consumptief krediet

A
1 Persoonlijke rekening 
2 Doorlopend krediet
3 Rood staan
4 Koop op afbetaling
5 Huurkoop
40
Q

Voordat een instelling wordt aangemerkt als een ANBI moet er aan een aantal voorwaarden worden voldaan:

A

De instelling zet zich voor minstens 90% in voor het algemeen nut.
De instelling mag geen winstoogmerk hebben.
De bestuurders ontvangen een beperkte beloning.

41
Q

2 soorten alimentatie

A

1 Partneralimentatie;
als één van de partners na de scheiding niet genoeg inkomsten heeft om van te leven, dan moet de ander bijdragen in de kosten.
2 Kinderalimentatie;
financiële regeling afspreken voor de verzorging en opvoeding van de kinderen.

42
Q

Verschillen geregistreerd partnerschap en huwelijk.

A

1 Ja-woord bij huwelijk, niet bij geregistreerd partnerschap.
2 Huwelijk kan niet worden omgezet in geregistreerd partnerschap. Andersom wel.
3 Bij huwelijk moet je altijd naar de rechter, bij geregistreerd partnerschap niet.
4 Huwelijk is erkend in buitenland, geregistreerd partnerschap niet.

43
Q

Twee belangrijke verschillen tussen een samenlevingscontract en het huwelijk / geregistreerd partnerschap.

A

1 Bij een samenlevingscontract krijgt alleen de moeder automatisch ouderlijk gezag.
2 Bij een samenlevingscontract zijn de partners geen erfgenaam van elkaar.

44
Q

Volgorde van erfrecht als er geen testament is.

A

1 Echtgenoot of geregistreerd partner of eigen kinderen.
2 Ouders, broers, zussen.
3 Grootouders.
4 Overgrootouders.