Basiswoordenlijst Flashcards
adférre
ádfero, ferro = aanbrengen
advérsus
-a, -um bonus = 1) gericht naar 2) vijandig, ongunstig
aetas
aetātis, vr. dux = leeftijd
ággredi
aggredior capere = 1) aanvallen 2) aanpakken
alter
altra, altrum bonus = 1. de andere (van twee) 2. tweede
amittere
amitto tegere = 1. wegzenden 2. verliezen
animus
animi, m. avus = 1. geest, ziel 2. hart, gemoed
audire
audio audire = 1. horen 2. luisteren
a/ab (+…)
+ abl = 1. van bij, (weg) van 2. door
ad (+…)
+ acc. = 1. tot bij, naar 2. bij
ait
= hij zegt, hij zei
aliquid
= iets
aliquis
= iemand
aliter
= anders
ante (+…)
+ acc. = voor
bijw. = vroeger, voorop
autem
= 1. maar 2. verder
bonum
boni, onz. donum = 1. het goede, iets goeds 2. bezittingen
cēdere
cēdo tegere = (weg)gaan, wijken voor
celer
celeris, celere fortis = snel
cēteri
cēterae, cētera bonus = de overige
civitas
civitatis vr. dux = 1. staat, volk 2. stam
cogere
cogo tegere = 1. samenbrengen 2. dwingen
cognoscere
cognosco, tegere = 1. leren kennen 2. vernemen
colere
colo, tegere = 1. bewerken 2. (be)wonen 3. vereren