Basiswoordenlijst Flashcards
1
Q
adférre
A
ádfero, ferro = aanbrengen
2
Q
advérsus
A
-a, -um bonus = 1) gericht naar 2) vijandig, ongunstig
3
Q
aetas
A
aetātis, vr. dux = leeftijd
4
Q
ággredi
A
aggredior capere = 1) aanvallen 2) aanpakken
5
Q
alter
A
altra, altrum bonus = 1. de andere (van twee) 2. tweede
6
Q
amittere
A
amitto tegere = 1. wegzenden 2. verliezen
7
Q
animus
A
animi, m. avus = 1. geest, ziel 2. hart, gemoed
8
Q
audire
A
audio audire = 1. horen 2. luisteren
9
Q
a/ab (+…)
A
+ abl = 1. van bij, (weg) van 2. door
10
Q
ad (+…)
A
+ acc. = 1. tot bij, naar 2. bij
11
Q
ait
A
= hij zegt, hij zei
12
Q
aliquid
A
= iets
13
Q
aliquis
A
= iemand
14
Q
aliter
A
= anders
15
Q
ante (+…)
A
+ acc. = voor
bijw. = vroeger, voorop