Basiswoorden Seneca deel 2 Flashcards
1
Q
quantum
A
hoeveel
2
Q
nascor (nasci)
A
geboren worden
3
Q
natus
A
zoon
4
Q
ita
A
zo
5
Q
quod
A
omdat
6
Q
facilis
A
gemakkelijk
7
Q
appareo
A
verschijnen
8
Q
apparet
A
het is duidelijk
9
Q
multo
A
veel
10
Q
primum
A
eerst
11
Q
parens, parentis
A
ouder
12
Q
si
A
als
13
Q
scelus, sceleris
A
misdaad
14
Q
dein(de)
A
daarna
15
Q
cum + ind.
A
wanneer
16
Q
cum + conj.
A
nadat
17
Q
similis + gen./dat.
A
gelijk aan
18
Q
aliquis, alicuius
A
iemand
19
Q
aliqui, alicuius
A
een of ander
20
Q
mos, moris
A
gewoonte
21
Q
mores, -um
A
karakter
22
Q
quasi
A
zoals
23
Q
lumen, luminis
A
licht
24
Q
quippe
A
immers
25
video
zien
26
modus
wijze
27
quis? cuius?
wie?
28
caritas, caritatis
liefde
29
memoria
herinnering
30
odi
haten
31
duo, duorun
twee
32
dux, ducis
leider
33
imperium
rijk
34
alter, alterius
de een, de ander
35
probitas, probitatis
integriteit
36
eius
van hem
37
nimis
te veel
38
alienus
vreemd
39
crudelitatis
wreedheid
40
semper
altijd
41
haec
deze
42
civitas, civitatis
burgerij
43
redeo
terugkeren
44
queror
klagen
45
quot
hoeveel?
46
quisque
ieder
47
paro
voorbereiden
48
adhibeo
gebruiken
49
cura
zorg
50
eligo
uitkiezen
51
signum
teken
52
iudico
oordelen
53
genus, generis
geslacht
54
magnus
groot
55
experior
proberen
56
iudicium
proces
57
tollo
optillen
58
potetas, potestatis
macht
59
sustineo
omhooghouden
60
currus, currus
wagen
61
impetus, impetus
aanval
62
quo
waarheen
63
equus
paard
64
tempto
proberen
65
pars, partis
deel
66
quidam, cuiusdam
een zeker iemand
67
parvus
klein
68
pecunia
geld
69
moveo
bewegen
70
cognosco
leren kennen
71
praefero
verkiezen boven
72
existimo
menen
73
ubi?
waar?
74
invenio
vinden
75
magistratus, magistratus
ambtenaar
76
propono
tentoonstellen
77
ius, iuris
recht
78
malo
liever willen
79
contemno
verachten
80
etiamsi
ook als
81
neglego
verwaarlozen
82
consequor
volgen
83
arbitror
menen
84
quia
omdat
85
res publica
staat
86
verso
wentelen
87
iste, istius
die/ dat
88
suus, sui
haar
89
plerique
de meesten
90
descendo
afdalen
91
quamquam
hoewel
92
certus
zeker
93
cerno
waarnemen
94
malus
slecht
95
desero
verlaten
96
uterque, utriusque
beide
97
rarus
hier en daar
98
debeo
moeten
99
paene
bijna
100
scribo
schrijven
101
mensis, mensis
maand
102
annus
jaar
103
exercitus, exercitus
leger
104
valeo
gezond zijn
105
bene
goed
106
litterae
brief
107
tuus, tui
jouw
108
publicus
openbaar
109
mitto
zenden
110
capio
pakken
111
unus, unius
alleen
112
spes, spei
hoop
113
otium
vrije tijd
114
ostendo
tonen
115
scio
weten
116
vetus, veteris
oud
117
hostis, hostis
vijand
118
novus
nieuw
119
iaceo
liggen
120
me
mij
121
exiguus
klein
122
voluntas, voluntatis
wil
123
meus
mijn
124
officium
plicht
125
conscientia
medeplichtigheid
126
quando
wanneer
127
respondeo
antwoorden
128
apud
bij
129
plus
meer
130
patior
verdragen
131
dubito
twijfelen
132
quin
dat
133
te
jou
134
studium
studie
135
parum
te weinig
136
nos
ons
137
ac
en
138
ne +conj
opdat niet
139
ignoro
niet weten
140
apertus
openbaar
141
sicut
zoals
142
postulo
eisen
143
gero
brengen
144
exspecto
verwachten
145
vereor
vrezen
146
vereor ne + conj
ik ben bang dat
147
pro
voor
148
salus, salutis
redding
149
patria
vaderland
150
orbis, orbis
wereld
151
orbis terrarum
wereld
152
terra
aarde
153
venio
komen
154
magnitudo, magnitudinus
grootte
155
tibi
aan jou
