Basics 1 & 2; Phrases Flashcards
1
Q
the man
A
de man
2
Q
the woman
A
de vrouw
3
Q
I
A
Ik
4
Q
the boy
A
de jongen
5
Q
she
A
zij, ze
6
Q
he
A
hij
7
Q
the girl
A
het meisje
8
Q
the apple
A
de appel
9
Q
the milk
A
de melk
10
Q
the juice
A
het sap
11
Q
the bread
A
het brood
12
Q
the water
A
het water
13
Q
or
A
op
14
Q
and
A
en
15
Q
you (informal)
A
jij, je
16
Q
you (formal)
A
u
17
Q
food
A
het eten
18
Q
we
A
wij, we
19
Q
the sandwich
A
de boterham
20
Q
the rice
A
de rijst
21
Q
you (plural)
A
jullie
22
Q
the women
A
de vrouwen
23
Q
to read
A
lezen
24
Q
the men
A
de mannen
25
the girls
de meisjes
26
they
zij
27
the newspaper
de krant
28
the boys
de jongens
29
the menu
het menu
30
that
dat
31
to have
hebben
32
the book
het boek
33
to speak
spreken
34
the kids
kinderen
35
hello
hallo
36
thanks
bedankt, dank u wel
37
goodbye
dag, doei, tot ziens
38
hi
hoi
39
good morning
goedemorgen
40
good afternoon
goedendag
41
good evening
goedenavond
42
good night
welterusten
43
yes
ja
44
no
nee
45
perhaps
misschien
46
thank you
alsjeblieft, alstublieft
47
not
niet
48
sorry
sorry
49
I am sorry
het spijt me
50
ok
oké
51
excuse me
pardon
52
good
goed
53
I am fine
met mij gaat het goed
54
how are you
hoe gaat het?
55
English
engels
56
Dutch
nederlands
57
newspapers
kranten
58
books
boeken
59
plates
borden
60
menus
menu's
