Ba1a7 Flashcards

1
Q

Wat is de rol van bloed

A
  • Transport functie van gassen, voedingsstoffen/ afvalstoffen en signaalstoffen (thermoregulatie
    -Afweerfunctie: bloedstolling en immuniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de normale rectale temperatuur?

A

36.8 +/- 0.5 graden, in de ochtend is hij lager en in de namiddag is hij hoger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn hypo- en hyperthermie?

A

Hypothermie: als de kern temperatuur onder de 35 graden ligt (warmte afgifte overtreft warmte productie)
Hyperthermie: als de warmte productie de afgifte overtreft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat regelt de lichaamstemperatuur?

A

De thalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de mechanismen van warmte afgifte?

A
  • Straling (radiatie): met voorwerpen op afstand
  • Geleiding (conductie): door contact met stilstaand medium
  • Stroming: (convectie): door contact met bewegend medium
  • Verdamping (evaporatie): onttrekking van verdampingswarmte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe gaat de regulatie van warmte door het autonome zenuwstelsel?

A

door verhoogde huiddoorbloeding en zweten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat activeerT de zweetklieren sympatisch?

A

Noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe werkt de sympatische regulatie van de huid?

A
  • Activatie van cholinerge sympatische (postganglionaire) huidvezels leidt tot zweten en vasodilatatie
    -Activatie van adrenerge sympatische vezels leidt in de huid tot vasoconstrictie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kan je warmte creeëren?

A
  • bruin vet
    -bewegen, spieren, rillen
  • vernauwen van vaten
  • verhoogde spiertonus (y-lus via formatio reticularis in hersenstam)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat voor ionkanalen werken het beste bij een optimale temperatuur? (steady state vuurfrequentie)

A

Ionkanalen die gevoelig zijn voor kou (en menthol). (menthol wordt dus soms gebruikt om af te koelen, het zorgt voor een reactie in de ionkanalen).

Ionkanalen die gevoelig zijn voor warmte ( en hete pepertjes: capsacin) TRPVI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kenmerken bruin vetweefsel

A
  • Staat onder invloed van het orthosympatische zenuwstelsel
  • Bevat b-adrenerge receptoren
  • Bij de schouders en in de buurt van de sympatische ganglia en de bijnieren
    Rol in warmte productie
  • vrijmaking noradrenaline –> bindt op bèta-adrenerge receptoren –> verbranding bruin vetweefsel –> afgifte warmte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Effecten van sympatische activatie

A
  • verlaagde bloedflow naar bv spijsverterings organen (a-receptor)
    -relaxatie van gladde spieren in bronchien (b2-receptor)
    -verhoogde geleidingssnelheid en contractiekracht van hartspier (b1-receptor)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom kan de appicale huid extra warmte afgeven?

A

Het bevat glomurus lichaampjes, dit is een directe verbinding tussen ader en slagader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werkt koorts?

A
  • Pryogene cytokines veranderen warmte gevoeligheid van centrale thermosensoren via prostaglandine E2
    • Setpoint wordt hoger gezet
    • Vasoconstrictie (bleekheid), stoppen zweetsecretie, verhogen stofwisseling (rillen)
    • Na aanpassing temperatuur, verhoogde doorbloeding van de huid en versterkte zweetsecretie
    • Vorming van prostaglandine E2 geremd door cyclo-oxygenase remmers zoals aspirine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar ligt het hart?

A

het ligt naar links toe op het diafragma en heeft een kanteling tegen de klok in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarin zit het hart?

A

In het hartzakje= pericard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waaruit bestaat het pericard?

A
  • het viscerale vlak: tegen het hart aan
  • het parietaalblad: sereus deel (met groot oppervlak) en fibreus deel (buitenzijde, veel collageen, stevig)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar eindigt het pericard?

A

bij de overgang naar de grote vaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke ruimtes zijn er in het hart over gebleven uit de embryonale periode?

A

de sinus transversus en sinus obliquus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe stroomt het bloed door het hart heen?

A

het bloed komt binnen via de v. cava inf. en superior, het stroomt vanaf hier het r. atrium in.
vanuit daar gaat het door naar het r. ventrikel en via de truncus pulmonalis gaat het bloed naar de longen. via de vv. pulmonalis komt het bloed aan bij het l.atrium, en via het l. ventrikel komt het bloed in de aorta wat verder naar het lichaam gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de apex?

A

De hartpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is het rechter/ linker aricel?

A

Het zijn de hart oortjes, deze lichen op het atrium en hebben een ribbelige structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welk ventrikel is dikker, en waarom?

A

Het linker ventrikel is dikker, het moet namelijk harder werken. Het septum interventriculare is eigenlijk de spierwand van het linker ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke hart kleppen zijn actief en welke zijn passief?

A

Actief: atrioventriculaire kleppen
Passief: Arteriële kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de atrioventriculaire kleppen?

A

Zij sluiten waardoor het hart in de kamers niet kan terug lopen naar de boezems (actief)
- valva tricusspidalis (tricusspidalisklep)
-valva mitralis (mitralis klep)
ze bestaan uit 3 spiertjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de arteriële kleppen?

A

Zij zitten tussen de (slagader) en kamer.
ze zorgen er passief voor dat het bloed niet terug kan stromen. dit doen ze doordat ze sluiten door de druk van terugstromendbloed.
-valva semilunaris (halfmaanvormig)
-valva trunci pulmonaris
-valva aorae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke kleppen zijn open bij systole en welke bij diastole?

A

Tijdens de systole zijn de atrioventriculaire kleppen, de kleppen tussen boezems en ventrikels gesloten. De aortaklep en de pulmonalisklep, dat zijn de kleppen tussen de ventrikels of kamers en de aorta en de longslagader, staan wijd open. tijdens diastole is dit andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het hartskelet en waar zorgt het voor?

A

Het hartskelet is een laag bindweefsel in het hart bij het kleppenvlak. het zorgt ervoor dat de signalen van het hart alleen door de AV bundel heen kunnen naar de bundel van His.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is Ausculatie?

A

Dit is het beluisteren van harttonen.
de kleppen waardoor bloed instroomt, creeëren een geluid bij de punt van het hart. Bij de uitstroom kleppen (halfmaanvormig) verplaatst het geluid met de stroming mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe werkt het prikkelgeleidingssysteem?

A

De prikkel begint bij de sinus knoop (gespecialiseerde spiercellen). het gaat dan over de boezems naar de AV knoop die een kleine rust inschakelt. Over de bundel van His gaat het weer verder waarna de ventrikels contraheren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn Coronair vaten?

A

Dit zijn de bloedvaten die het hart zelf voorzien van bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe lopen de Coranair vaten?

A

Ze lopen over het hart heen als splitsing van de aorta. De a cor. Sin splitst zich in ramus circumflexus en ramus interventricularis ant.
Alle veneuze vaten komen samen in de sinus coranarius, deze komt uit in het rechter atrium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de 2 pompen van het hart?

A
  • Linker ventrikel + atrium voor de grote circulatie (hoge druk)
    • Rechter ventrikel + atrium voor de kleine circulatie (lage druk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat bepaalt de stroom richting in het hart?

A

de in en uitstroomkleppen bepalen de richting van het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de instroom kleppen?

A

(atrioventriculaire of AV-kleppen) bevinden zicht tussen atrium en ventrikel:
-tricusspidalisklep (rechts)
-mitralisklep (links)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de uitstroomkleppen?

A

(semilunaire of SL-kleppen)
- pumlonalisklep (tussen rechter ventrikel en truncus pulmonalis)
-aortaklep (tussen linkerventrikel en aorta)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waaruit bestaat de systole?

A

De systole bestaat ui de isovolumische contractie fase en de ejectie fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waaruit bestaat de diastole?

A
  • De diastole bestaat uit de isovolumische relaxatiefase en de ventriculaire vullingsfase.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat bepaalt het begin en einde van de isovolumische contractie fase? (in L. ventrikel)

A

Begin: Sluiten mitralis klep
Einde: openen aortakleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat gebeurt er aan het einde van de ejectie fase?

A

Het sluiten van de semilunaire kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat gebeurt er aan het einde van de isovolumische relaxatiefase?

A

De atrioventriculaire kleppen openen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de fasen van de hartcyclus? Welke zijn systole/ diastole

A

1 ventriculaire vullingsfase
2 isovolumische contractie fase
3 Ejectie fase
4 Isovolumische relaxatie fase

1+4 = diastole
2+3= systole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke kleppen openen en sluiten in elke fase van de hartcyclus? (in het begin en eind)

A

1 ventriculaire vullingsfase
B: openen instroomkleppen E: sluiten instroomkleppen

2 isovolumische contractie fase
B: sluiten instroom kleppen E: openen uitstroomkleppen

3 Ejectie fase
B: openen uitstroom kleppen E: sluiten uitstroomkleppen

4 Isovolumische relaxatie fase
B: sluiten uitstroom kleppen E: openen instroomkleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is het slag volume?

A

het einddiastolisch volume - eindsystolisch volume
SV=EDV-ESV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is het hartminuutvolume?

A

De hoeveelheid bloed die het hart in 1 minuut kan rondpompen= slagvolume x hartfrequente (min)
HMV=SV x HF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Als bij inspanning de hartfrequentie omhoog gaat, wat gebeurt er dan met de contractie kracht?

A

Die gaat ook omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat gebeurt er bij de harttonen?

A

1e harttoon= sluiting AV-kleppen
2e harttoon= sluiting SL-kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Waaruit bestaat het geleidingssysteem van het hart?

A
  • sinoatriale knoop
    -atrioventriculaire knoop (AV knoop)
  • bundel van His + bundeltakken
    -net werkvanpurkinje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de elektrische activiteit van de SA- knoop?

A
  • depolarisatiefase door opening Ca kanalen
  • repolarisatie door K kanalen (Ik, delayed rectifier)
  • diastolische depolarisatiefase door oa. If (kathionkanaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Waar bevind de sinusknoop zich?

A

Boven het rechteratrium, naast de uitmonding van het v. cava superior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is de SA-knoop?

A

het is een primaire pacemaker, met een spontaan hogere frequentie dan van de rest van het gespecialiseerde weefsel. cellen vuren actiepotentialen zonder prikkels van buitenaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waar bevind de AV-knoop zich?

A

op de grens van atria en ventrikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is de AV-knoop?

A

Het is een secundaire pacemaker: lagere frequentie als in SA-knoop
het vertraagd de impulsgeleiding, zodat atria en ventrikels beter kunnen vullen
het heeft een relatief lange refractaire periode, daardoor ben je beschermd tegen te hoge frequenties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Hoe worden de prikkels tussen hartcellen doorgegeven?

A

Ze worden doorgegeven via gapjunction kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is de plateau fase tijdens de actiepotentiaal van het hart?

A

Een vertraging in de actiepotentiaal, waardoor er veel calcium de spiervezels in kan.
contractie door ‘calcium-induced calcium release’
tijdens deze fase is de in- en uitstroom in de cel even groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is de samenstelling van bloed?

A
  • Plasma (92% water, plasma eiwitten, organische moleculen, zouten)
  • Cellen (hematocryt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is serum?

A

plasma - stollingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Hoe kan je extra bloed aanmaak stimuleren?

A
  • Door bv naar een hoge plek te gaan waar je meer rode bloedcellen nodig hebt
  • Erytropoëtine (EPO)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Welke bloed eiwitten heb je?

A

a-globulinen: o.a. enzym inhibitoren, transport eiwitten
b- globulinen: o.a. transferrine, LDL (cholesterol)
y-globulinen: immunoglobulinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat zijn erytrocyten, trombocyten en leukocyten?

A

rode bloedcellen, bloedplaatjes en witte bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is de functie van de vorm van erytrocyten?

A

Door de vorm is de bloedcel flexibeler en kan het makkelijker door cappilair heen (wat ongeveer even groot is)
Ook is er hierdoor oppervlakte vergroting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Waar zorgt hemoglobine voor in de rode bloedcel?

A

voor de uitwisseling van CO2 en O2, 30% van rode bloedcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is het bloedgroepen systeem?

A

Het AB0- systeem, in het bloed heb je antistoffen tegen de bloedgroep antigene die je zelf niet hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wie is de universele ontvanger?

A

Bloedgroep AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wie is de universele donor?

A

Bloedgroep 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat zijn tromobcyten?

A

Trombocyten zijn afsnoeringen van megakaryocyten in het beenmerg. afsnoeringen van cytoplasma, het is dus geen cel met kern.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is de functie van trombocyten? (benoem proces)

A

Ze spelen een functie in bloedstolling, de trombocyten hechten op de plek van beschadiging aan de vaatwand. Het zet een cascade ingang protrombine-> trombine. Trombine kan fibrinogeen omzetten in fibrine. Dit complex wordt later weer opgeruimd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat zijn neutrofiele granulocyten? (functies)

A
  • het zijn polymorphonucleaire granulocyten
    functies:
  • acute reactie op ontstekingsprikkel
    -fagocytose en doden van bacterien

specifieke granula:
o.a collagenase, lysozym, lactoferrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat zijn Eosinofiele en basofiele granulocyten? (functie)

A

Eosinofiele granulocyt:
- anti-parasitaire infectie (MBP, ECP, radicalen)
-allergische reactie (MBP activeert basof, gr)
- remming van acute ontsteking (o.a. histaminase)
-internalisatie Ag-Ab complexen

Basofiele granulocyt:
- lijken op mestcel
-IgE respons -> histamine -> vasodilatatie
- chemotaxie van neutrofiele en eosinofiele granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat zijn de verschillende soorten lymfocyten?

A

Kleine lymfocyt:
- niet geactiveeerde B en T cellen
- recirculeert: bloed- lymfe

Grote lymfocyt:
-geactiveerde B en T cellen
-migreert van lymfeklier naar plaats van ontsteking

plasmacel:
- eindstadium B-cel activatie
-produceert antistoffen
-groot aantal in beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Welke 2 soorten monocyten zijn er? en wat doen ze?

A

Macrofagen en dendritische cellen

-reactie ontstekingsprikkel
-fagocytose vreemde partikels
-doden micro-organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat doet een macrofaag?

A

-fagocytose van vreemde partikels
-doden van micro organismen
-Fe- opslag
- immuunregulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat doet een dendritische cel?

A

-stimulatie naïeve T-cellen
-immuun regulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat zijn de bindweefsel componenten van bloed?

A
  • Cellen: erytocyten, trombocyten, leukocyten
    • Vezels: fibrinogeen
    • Tussenstof: (transport-) eiwitten, stollingsfactoren
      Weefselvloeistof: plasma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat is leukemie?

A

-een kwaad aardige ontsporing van bloedcelvorming
- ongecontroleerde proliferatie/ verminderde celdood/ gestoorde ontwikkeling van cellen met (meestal) verminderde maturatie en functionaliteit
- genetisch probleem op niveau van stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat is het milieu interieur?

A

Extracellulaire vloeistof/
weefselvocht/ interstitiële vloeistof
- vloeistof waarin cellen en organen zitten
- bij volwassenen 10-15 L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat is het milieu exterieur?

A

Vloeistoffen in zweetklieren, darmstelsel en urine. Hele andere samenstelling dan in milieu interieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Volgens welke soort regelkringen werkt homeostase en wat houden deze in?

A

Positieve feedback: product heeft een stimulerende werking op zijn eigen regelkring
Negatieve feedback: product heeft een demotiverende werking op zijn eigen regelkring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat gebeurt er bij de sympatische warmteregulatie?

A

-Activatie van cholinerge sympatische huidvezels: zweten, komt door acetylcholine (dit is een uitzondering)
-Activatie van adrenerge sympatische vezels: vasoconstrictie in de huid, komt door (nor)adrenaline (dit is normaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Welke neurotransmitters zijn betrokken bij de sympatische regulatie?

A

-(Nor)adrenaline: leidt tot vasoconstrictie (Ca2+ omhoog –> spieren contraheren –> vaten nauwer –> huid minder doorbloed in glad spierweefsel)
-Acetylcholine: activatie postganglionaire huidvezels leidt tot zweten (normaal neurotransmitter van parasympatische regulatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat zijn thermosensoren en welke 2 verschillende soorten heb je?

A

Meten hoe warm/koud het is
- Centrale sensoren: in area preoptica in hypothalamus (midden in de hersenen)
- Perifere sensoren: in vrije zenuwuiteinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat is het effect van vasoconstrictie en wat die van vasodilatie?

A

Vasoconstrictie: alfa1-receptoren in glad spierweefsel van vaten –> noradrenaline bindt –> vaten worden smaller –> slechtere bloeddoorstroming –> minder warmteverlies

Vasodilatie: Vaten verwijdden, bloeddoorstroming wordt beter en dus meer warmteafgifte vanuit bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat is het mediastinum?

A

-Holte tussen linker- en rechterlong, borstbeen en wervelkolom waarin het hart ligt (soort omgedraaide pompoen)
-In transversale vlak iets meer links (rechterlong groter)
-Boven en achter liggen grote vaten en oesophagus (mediastinum superior en posterior)
-Voor veel vetweefsel (mediastinum anterior)
-Hart in mediastinum medium en rust op diafragma
-Longen liggen aan de zijkanten in de pleuraholten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Hoe verliep de embryonale ontwikkeling van het pericard en de sinus obliquus en -transversus?

A

Het hart was eerst aangelegd als buis met een veneuze (onder) en arteriële pool (boven) en hieromheen een omliggend zakje, daarna wurmt deze veneuze pool zich omhoog en vormt het de sinus transversus en later de sinus obliquus. Het hart heeft zich later zelf in het pericard gewurmd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Wat doen de papillairspiertjes?

A

Voorkomen dat de kleppen tijdens de ventrikelcontractie doorschieten
Elke slip is aan een papilairspier verbonden met een chordae tendineae (verbinding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Wat is de trabecula septomarginalis en wat doet deze?

A

Aparte zenuwbundel die het enige papillairspiertje van de valva tricuspidalis aanstuurt dat niet aan het septum zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Welke verbindingen tussen spiervezels en hartspiercellen zorgen voor een goede prikkelgeleiding?

A

Desmosomen: spiervezels op hun plek houden
Gap-junctions: zorgen dat cellen naast depolariserende cellen ook gaan depolariseren, want ze laten ionen door die het veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Waaruit bestaat de thoraxwand?-

A
  • ribben
    -sternum
    -diapfragma
    -collumna vertebralis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat zijn de belangrijkste functies van de thoraxwand?

A

Ademhaling (throaxwand omhoog en omlaag)
Bescherming (o.a. longen en hart)
Passages (doorgangen voor structuren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Hoe wordt de ademhaling verzorgd door de thoraxwand?

A

Door het heffen van ribben en sternum en afplatten van het diafragma ontstaat volumevergroting –> onderdruk ontstaat –> lucht wordt aangezogen en diffusie vindt plaats (actief)
Door het terugzakken van sternum en ribben en bolling van het diafragma wordt lucht uit de longen gedrukt (passief)
- Longen zijn geen spieren dus kunnen dit niet zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Door welke spieren gebeurt inademing en door welke spieren actieve uitademing en waardoor komt dit verschil?

A

Inademing: mm. intercostales externi (buitenste tussenribspieren)
Actieve uitademing: mm. intercostalis interni (binnenste tussenribspieren)

Verschil komt door het vezelverloop van de spieren (

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Hoe zorgen spiertjes er tijdens de inademing voor dat er beweging plaatsvind en waar zitten deze?

A

mm. intercostalis externi
Trekken samen en staan dwars op de ribben.
Schuine ligging van de spier zorgt dat de twee tegengestelde krachten elkaar niet opheffen, maar dat het moment van de onderste rib groter is dan die van de bovenste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Hoe zorgen spiertjes er tijdens de actieve uitademing voor dat er beweging plaatsvind en waar zitten deze?

A

mm. intercostalis interni
Omgekeerde principe van inademing alleen nu bij contraheren van deze (de interni) is het moment van de bovenste rib groter dan die van de onderste rib en zullen de ribben naar beneden bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wat zijn de kenmerken van het uiterlijk van een rib?

A

Bovenkant beetje afgerond
Onderkant wat spits
Binnenin een groeve met een vaatzenuwstreng (arterie, vene en zenuw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wat wordt beschermd door de thoraxwand?

A

Longen en hart
Ook trachea, oesophagus, milt, nieren en bovenste deel maag en lever.
- Ze hoeven dus niet perse in de thorax te liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Wat zijn kenmerken van de bovenste thorax appertuur?

A

Ingesloten door vertebra T1, costae 1 en manubrium sternum
Afsluitend diafragma aanwezig door volledige vulling met structuren
Zijkant gevormt door apex linker en rechter long –> hiertussen tracheak, oesophagus, grote vaten en zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Welke arteriën zitten in de linker- en welke in de rechterkant van de bovenste thoraxapertuur?

A

Rechts: a. truncus brachiocevalicus (eerste aftakking aortaboog) –> splitst in a. carotis communis dextra en a. sublavia dextra
Links: gevormd uit de aortaboog en splitst in a. carotis communis sinistra en a. subclavia sinistra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Welke venen zitten in de bovenste thoraxapertuur?

A

Verzameling uit het hoofd door de v. jugularis interna, verzameling uit de armen door het v. subclavia
Komen samen bij de v. brachiocevalica dextra en sinistra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

welke zenuwen zitten in de bovenste thorax apertuur?

A
  • Truncus sympaticus, gevoed door takken uit ruggen merg, thoracaal. (kan dicht gedrukt worden door longtop tumoren)
    • Nervus phrenicus: komt van c-3,c-5 en loopt naar het diafragma. ( grotendeels motorisch, sensibele voor sensibele informatie pericard)
    • N Vagus; loopt langs trachea naar beneden en vertakt langs aorta boog aan de linkerzijde- Parasympatische innervatie van maag-darm.
      N recurrens laryngeus, loopt eerst naar beneden, gaat om aortaboog heen en gaat dan weer naar de larynx.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

welke 3 gaten zitten er in het onderste thorax appertuur?

A
  • gat van de aorta decendens
  • gat van oesophagus
  • gat van vena cava inferior- venea cavae
99
Q

Wat is het foramen vanae cavae?

A

Bindweefsel ventraal in het diafragma waar de vena cava doorheen loopt. Hierdoor wordt bloed niet met elke ademhaling tegen gewerkt

100
Q

wat zijn de 2 bladen van de longen?

A
  • parrietaal (buiten)
  • visceraal (vlak rond de longen)
    tussen de bladen zit wat ruimte onderaan de longpunt: reccesus costodiaphragmatica
  • Vertoont vouwen ter hoogte van bronchiën: opening heet hilum –> twee aftakkingen van trachea komen samen met bloedvaten van de longen
101
Q

Waar en welke structuren lopen door de thorax?

A

Oesophagus dorsaal
Aorta descendens (aftakkingen) strak tegen de wervelkolom (omringd door spieren)
Openingen v. cava en oesophagus craniaal van opening aorta
Aorta en slokdarm naar beneden om elkaar gedraaid
Slokdarm loopt voor de aorta ter hoogte van het hart en draait onder het diafragma naar links

102
Q

Wat gebeurt er bij vocht ophoping in de reccessus costodiaphragma?

A

Dit ontstaat door een hogere druk in de longen, dit kan gebeuren als het hart het niet goed doet (linker ventrikel)
vocht ophoping in het lichaam ontstaat als het rechter ventrikel het niet goed doet

103
Q

Welke 2 ruimten heb je rondom de longen?

A

-Recessus costomediastinalis
-Recessus costodiaphragmaticus
onder de long, hier kan vochtophoping plaatsvinden uit de pleuraholte door hartfalen in LV. Hierdoor komt er druk op de longen en heb je moeite met ademhalen

104
Q

Hoe heten de 2 hoofdbronchien?

A

Linker long: Pulmo sinister: lubus superior, lobus inferior (2 kwabben)
Rechter long: pulmo dexter: lobus superior, lobus medius en lobus inferior (3 kwabben)

105
Q

Waarom is de ademhaling een hersenfunctie?

A

De hersenen moeten via alfa-motoneuronen de ademhalingsspieren actief maken, het is dus een automatisch systeem, maar met vrijwillige componenten

106
Q

Wat is eupneu?

A

een regelmatig patroon van in en uit ademen

107
Q

wat is Dyspneu?

A

Ademnood

108
Q

Wat is Apneu?

A

ademstilstand

109
Q

Wat is Apneusis?

A

een lange diepe inademing, en een korte uitademing

110
Q

op welke 4 systemen berust het ademhalingssysteem?

A
  • Ventilatie ( in en uit ademen)
    • Diffusie (zuurstof en koolstofdioxide overdracht) (tussen longweefsel en arteriën)
    • Transport (van moleculen)
    • Perfusie (uitwisselen zuurstof rijk bloed aan organen)
111
Q

Wat gebeurt er tijdens de inspiratie (inademing)?

A

Intercostaalspieren en spieren in het diafragma spannen aan –> volume longen stijgt (door compliantie (rekbaarheid) long) –> onderdruk in de pleuraholte ontstaat –> lucht wordt aangezogen

112
Q

Wat gebeurt er tijdens de expiratie (uitademing)?

A

Diafragma veert terug –> volume thorax daalt –> bovendruk in de longen –> lucht stroomt de longen uit

113
Q

Wat zijn de verschillen in luchtdruk in de longen?

A
  • atmosferische druk 760 mmHg
  • druk bij inspiratie 758 mmHg
  • druk bij expiratie is 762 mmHg
114
Q

Waarmee geeft je een ademhalingscurve weer?

A

Met een spirometer

115
Q

Wat is het rest volume?

A

De hoeveelheid lucht die achter blijft in de longen na expiratie

116
Q

Waardoor is er een groot oppervlakte in de longen voor gas uitwisseling?

A

Er zijn 23 generaties van vertakkingen van bronchien. vanaf generatie 17 is er al uitwisseling.

117
Q

Waar zorgt de partiele spanning voor?

A

Partiele spanning is lager in de het bloed en hoger in de longen, bij de CO2 is dit juist andersom. Op basis van de Partiële spanningen is de dus uitwisseling. Dit is een vrijlangzaam proces.
Hemoglobine helpt hierbij, door het opnemen van zuurstof en het afgeven van CO2

118
Q

Volgens welke evenwichtsreacties werkt hemoglobine?

A

Actief met 2 evenwichtsreacties:
H+ + HbO2 <-> HHb + O2
CO2 + H2O <-> H2CO3 <-> H+ + HCO3-
- Evenwicht afhankelijk van zuurgraad bloed
- Temperatuur belangrijk
- Eerste reactie best in basische omgeving, capillairen in longen zuurder dus reactie naar rechts in het voordeel

119
Q

Wat is ventilatie perfusie koppeling?

A

Het is een mechanisme in het lichaam wat het verschil in uitwisseling door zwaartekracht controleert. het meet de partiele O2 of CO2 spanning, op basis hiervan kunnen bronchien en vaten veranderen van diameter.

120
Q

Wat gebeurt er bij hyperventilatie?

A
  • We blazen te snel te veel CO2 uit, hierdoor komt er te veel O2 in de bloedbaan.
    • Het bloed wordt basischer, alkose
      Hierdoor gaat de bloedbaan uitzetten en gaan de bronchiën constricteren.
121
Q

Wat gebeurt er bij hypoventilatie?

A
  • Je houdt te veel CO2 vast
    • Het bloed wordt dan zuurder, acidose
122
Q

Wat betekenen vasodilatatie en vasoconstrictie?

A

Vasodilatatie: lucht stroomt sneller dan het bloed dus pO2 stijgt
Vasoconstrictie: lucht stroomt langzamer dan het bloed dus pCO2 daalt, dit is proportioneel met de stroomsnelheid van het bloed

123
Q

Hoe beïnvloeden de hersenen de gasuitwisseling in de longen?

A

Hoe beïnvloeden de hersenen de gasuitwisseling in de longen?

124
Q

Wat doen perifere chemoreceptoren?

A
  • ze meten snel de spanning in het bloed met chemosensoren
  • O2 gevoelig
  • in aortaboog (afferenten via nervus vagus)
  • in a. carotis communis (afferenten via n. glossopharyngeus)
  • in glomus cellen
125
Q

Wat doen de centrale chemoreceptoren?

A
  • ze zitten in de hersenstam tegen de medulla aan
  • meten Co2 (en Ph)
  • langzamer
126
Q

Welke verschillende receptoren hebben we om de Co2 en O2 concentraties te meten?

A
  • perifere chemosensoren
  • centrale chemoreceptoren
  • mechano receptoren (in longen en luchtwegen, n. vagus)
  • spierspoeltjes in tussen ribspieren en diafragma
127
Q

Welk mechanisme zit er in de pons?

A

Het mechanisme wat er voor zorgt dat je kan afwijken van het ritme van de medulla om te slikken of praten

128
Q

Wat doen de kernen in de medulla?

A

De kernen activeren de inspiratie en expiratie

129
Q

Welke 2 celgroepen zijn er in de medulla?

A
  • Dorsal respiratory group (DRG): beinvloed diafragma voor een rustige buikademhaling. deze zijn sensorisch en bevinden zich in de kernen voor de inspiratie
    • Ventral respiratory groud (VRG): deze zijn betrokken bij de intercostaalspieren. Deze zijn sensorisch en motorisch (motoneuronen) en ondersteunen zowel de inspiratie als de expiratie
130
Q

Waar zijn de DRG en VRG verantwoordelijk voor?

A

Voor de ritmogenese. De pons is verantwoordelijk voor activatie en deactivatie van DRG en VRG

131
Q

Wat doen de mechano sensoren in de gas uitwisseling?

A

Registreren de rek van de longen

132
Q

Waar zorgen spierspoeltjes voor in de gasuitwisseling?

A

Stellen de activiteit van de tussenribspieren en diafragma vast

133
Q

Wat zijn de 3 aftakkingen van de aorta aan de bovenkant?

A

1ste: Truncus brachiocephalicus naar rechts, splitst daarna in a. carotis communis dextra en a. subclavia dextra
2de: a. carotis communis sinistra
3de: a. subclavia sinistra

134
Q

Hoe worden de longen voorzien van zuurstofrijk bloed?

A

Bronchiale arteriën ontspringen van de aorta (a. pulmonalis sinistra) en de 1e of 2e intercostaal arterie (a. pulmonalis dextra)

135
Q

Wat zijn de belangrijkste venen in de thorax?

A

-v. cava superior: ontvangt bloed van hoofd en armen en draineert in RA
-v. cava inferior: ontvangt bloed van het hele lichaam behalve hoofd en armen en draineert in RA
-v. bariocephalica: voordat v. jugularis interna en v. subclavia in de v. cava superior eindigen lopen ze gezamelijk via deze vene. Sinistra langer dan dextra door RA meer rechts
-v. jugularis interna: van hoofd via dit naar de v. cava superior
-v. azygos / azygossysteem: ontvangt bloed van de borstwand en ribben aan de rechterzijde (loopt in het midden) en draineert op v. cava superior. V. hemiazygos en v. hemiazygos accessoria ontvangen bloed van ribben links

136
Q

Hoe ligt de aorta en hoe ligt het azygos systeem hierbij?

A

Aorta ligt dorsaal en buigt naar achteren toe, het azygos systeem loopt hier ventraal overheen

137
Q

Wat zijn de belangrijkste arterien van de hoofd/ hals regio?

A
  • De a. carotis externa en interna
    • De A. facialis gaat naar het aangezicht
    • De A. maxillaris gaat naar de bovenkaak
    • De A. temporalis superficialis loopt via de zijkant van de schedel omhoog.
138
Q

Wat zijn de belangrijkste venen van de hoofd/hals regio?

A

Alles komt samen in de v. jugularis externa, de v. jugularis interna komt uit de hersenen.

139
Q

Welke arteriën komen via het foramen magnum de schedel binnen en vormen de cirkel van Wilis?

A

a. carotis interna: splist in a. cerebri media en a. cerebri anterior
a. vertebralis: links en rechts aftakkingen van a. subclavia sinistra en dextra. Versmelten tot a. basilaris, splitst in a. cerebri posterior
Samen vormen deze de cirkel van Wilis

140
Q

Wat gebeurt er als de a. carotis niet goed werkt ? en wat als de a. basilaris niet goed werkt?

A

Als de carotis niet goed werkt- congnitieve problemen
Als de basilaris niet goed werkt- verstoring van vitale dingen

141
Q

Hoe werkt het veneuze systeem van de hersenen?

A
  • Een sinus is een soort opvang bekken, hij behoudt zijn vorm omdat hij is ingeklemd door redelijk stevige structuren.
    • Bloed komt via de ankervenen in de hersenen
      De drie grote sinnusen zijn: sinus sagittalis superior, sinus saggitalis superior, sinus transversus
142
Q

Wat zijn de belangrijkste venen in het hoofd-halsgebied?

A

v. jugularis interna: draineert kleine venen van het hoofd
v. jugularis externa: draineert kleine venen van het hoofd
v. facialis: komt uit op v. jugularis interna
v. temporalis superficialis: komt uit op v. jugularis interna

143
Q

Wat is de belangrijkste arterie in de bovenste extremiteit (arm) en hoe vertakt deze?

A

a. subclavia (passeert achter m. scalenus anterior (voorste scalenuspoort) waar hij ook plexus brachialis passeert)
- a. axillaris: als a. subclavia de axilla (okselregio) passeert
- a. brachialis: als a. axillaris de axilla voorbij is
- a. radialis en a. ulnaris: splitsing van a. brachialis onder het ellebooggewricht

144
Q

Waar hebben de v. cephalica en v.basilica een anastomose? en waar wordt deze veel voor gebruikt?

A

Bij het elleboog gewricht, v. mediana cubiti. veel gebruikt bij bloed prikken

145
Q

waar wordt de arteria radialis veel voor gebruikt?

A

Om de pols te meten

146
Q

Wat is de belangrijkste vene in de bovenste extremiteit (arm) en hoe vertakt deze?

A

v. subclavia
- v. cephalica: eerste aftakking boven m. pectoralis minor en langs m. deltoideus
- v. axillaris: als v. subclavia de axilla passeert
- v. brachialis: als v. axillaris de axilla voorbij is
- v. basilica: afsplitsing van v. axillaris die meer mediaal loopt van v. brachialis

147
Q

Via welke arteriën en venen wordt de hand doorbloedt?

A

a. radialis: splitst in arcus palmaris superficialis en arcus palmaris profunda
a. ulnaris: splitst en vormt een dubbele anastomose met de arcus van a. radialis
Van arcus komen arteriën naar de vingers: 1 radiaal (oppervlakkig) en 1 ulnair (dieper)
vv. cephalica en vv. vasilica: liggen dorsaal oppervlakkig en voeren bloed af

148
Q

Wat zijn de 3 grote aftakingen in de buik?

A

1 truncus coeliacus: dit is een korte dikke tak. Hij splitst in een aantal arterien die naar de lever, maag, milt, het duodenum en de alvleesklier gaan.
2 A. mesenterica superior: deze vasculariseert de dunne darm en het bovenste deel van het colon
3 a. mesenterica inferior: deze vasculariseert het 2e deel van de colon

149
Q

Wat doet de a. renalis

A

Deze gaat vanaf de aorta naar de nieren

150
Q

Wat zijn de belangrijkste venen in het abdomen?

A

-v. cava inferior
-v. renalis: bloed afkomstig van nieren
-v. portae: bloed afkomsting van darmen gaat via dit naar de lever
-v. hepatica: komt uit de lever met gefilterd bloed
-v. lliaca: bloed van de endeldarm gaat via dit naar de v. cava inferior

151
Q

Wat zijn de belangrijkste arteriën in de pelvis?

A

-aorta descendens vertakt vlak boven de pelvis in a. iliaca communis dextra en sinistra, deze vertakken tot:
- a. iliaca interna: gaat naar organen in kleine bekken (blaas en geslachtsorganen)
- a. iliaca externa: passeert liesband en wordt a. femoralis en loopt naar het been

152
Q

Wat is een belangrijke eigenschap van de v. iliaca met betrekking tot de endeldarm?

A

Het bloed van de endeldarm gaat niet via de v.portae maar via de endeldarm naar de v. cava inferior. Er kan hier dus snelle opname van voedingsstoffen plaatsvinden- zetpillen

153
Q

Wat zijn de belangrijkste venen in de onderste extremiteit (been)?

A

-v. saphena magna: oppervlakkig, mediaal in het subcutane vet
-v. saphena parva: oppervlakkig, vasculariseert kuit en achterzijde
Deze 2 draineren in:
-v. femoralis: diepe vene, wordt v. iliaca in de bekken

154
Q

Wat zijn de 3 belangrijke mechanismen om bloed vanuit het been bij het hart te krijgen?

A
  • veneuze kleppen: het bloed kan niet naar beneden terugstromen door deze kleppen
  • spierpomp: door beweging worden de spieren afwisselend en ritmisch samen getrokken
  • de zuigkracht van het hart
155
Q

Wat zijn de belangrijkste arteriën in de onderste extremiteit (been)?

A

-a. femoralis: bij het bereiken van de knie loopt deze van ventraal naar dorsaal via de knieholte en wordt hij a. poplitea
-a. poplitea: splitst na het passeren van het kniegewricht in a. tibialis posterior, a. tibialis anterior en a. fibularis

156
Q

Waar worden de tenen door doorbloed?

A

Door arci.
- Er is een arteriele en een veneuze arcus.
- De a. tibialis anterior loopt oppervlakkig via dorsaal naar de tenen, deze splitst net na het metacarpus. Hier kan je ook de puls voelen. Bij geen puls kan je concluderen dat de bloeddruk te laag is, of er een bloeding in de buik is (als pols wel goed is).
- De a. tibialis posterior loopt aan de plantaire zijde van de voet.

157
Q

Wat zijn de venen van de voet?

A

De venen van de voet zijn de v. saphena parva (lateraal) en magna (mediaal). Deze vormen de arcus venosus dorsalis pedis.

158
Q

Waar op de voet kan je de harstslag voelen?

A

Dorsaal hoog tussen pezen: kloppen a. tibialis anterior voelen (bloeding buikholte checken)
Achterkant mediale malleolus: a. tibialis posterior voelen (hartslag en druk meten)

159
Q

Wat doet het lymfatisch systeem?

A

Erg dun en vliezig systeem. Vangt vocht dat overblijft tussen cellen op, dit gaat naar de lymfeknopen (controle op onregelmatigheden) en draineert uiteindelijk op de a. subclavia
- Cisterna chyli: ligt op overgang van abdomen naar thorax en draineert op v. cephalica
- Lymfeknopen in de nek, oksels, larynx, liezen en midden buik

160
Q

Hoe vaak komen hart en vaat ziekten voor in westerse landen?

A

30-40%

161
Q

Wat is het verschil in zichtbaarheid tussen de macro en microcirculatie?

A

De macrocirculatie is met het blote oog zichtbaar, in tegenstelling tot de microcirculatie (haarvaten).

162
Q

Uit welke 3 delen bestaan de vaten?

A

Van buiten naar binnen
- Tunica adventitia: endothiale buitenbekleding van het vat, bestaat uit bindweefsel
- Tunica media: bevat glad spierweefsel met elastische bindweefsel laag die kunnen zorgen voor contractie en vasoconstrictie. Het tunica media wordt geinnerveert door de het autonome zenuwstelsel met zenuwuiteinden die noradrenaline gevne
Tunica interna: binnenste laag met endotheel, gevolgd door een basaal membraan, bindweefsel. De tunica media wordt afgescheiden van de tunica interna door een elastisch membraan- membrana elastica interna

163
Q

Wat is het tunica Adventitia?

A
  • Tunica adventitia: endotheellaag, bindweefsel (ook fibroblasten en vetcellen)
    in vat
164
Q

Wat is het tunica media?

A
  • Tunica media: glad spierweefsel met elastische bindweefsellaag (geïnnerveert door autonoom zenuwstelsel met noradrenaline) en receptoren
    in vat
165
Q

Wat is het tunica interna?

A
  • Tunica intima: endotheel bindweefsel gevolgd door basaalmembraan, door elastisch membraan van tunica media gescheiden, heeft ook receptoren, vormt barrière, voor bloedstolling, helpt bij angiogenese
    in vat
166
Q

waardoor worden de delen van de vaten gescheden?

A

membrana elastica interna en externa

167
Q

Wat wordt bedoeld met een vaatboom en wat zijn de stappen van vertakking hierin?

A

Circulatie die vertakt
Arteriën –> 1e orde arteriolen (d=60 um) –> 2e, 3e en 4e (terminale arteriolen) orde arteriolen (d=6 um) –> capillairen –> postcapillaire venulen –> 4e orde venulen –> 3e, 2e en 1e orde venulen (d=60 um) –> v. cava

168
Q

Hoe verandert de samenstelling van de vaten als deze vertakken?

A

De aorta is het meest elastische type (veel elastine, minder glad spierweefsel) en de kleinere arteriolen zijn meer musculeus (weestandvaten, veel glad spierweefsel), capillairen hebben alleen endotheelcellen
–> hoe kleiner de arterie, hoe dikker gladde spierweefsellaag
Precapillaire sphincters hebben veel glad spierweefsel (kunnen een heel vaatbed afsluiten)
Venulen hebben veel collageen vezels (minder elastisch, beter rekken bij drukverandering) en bevat veel gladspierweefsel en bindweefsel (uitrekken en vloeistof opslaan)

169
Q

Wat is de windketel functie van arterien?

A
  • Grote arterien bevatten relatief veel elastine in hun wand
  • Hierdoor zijn ze rekbaar
    Ze vangen de drukstoot van de ventrikels op, zodat de druk gelijk blijft
170
Q

Wat is compliantie?

A

Compliantie = Delta V/ delta P
Hoeveel het volume toeneemt over de druk toename.
Hoe snel het volume toeneemt als de druk toeneemt, de helling is de compliantie. Hoe hoger het volume toeneem, des te meer compliantie.

171
Q

Waar is het meeste compliantie? in venen of arterien?

A
  • Venen worden ook wel capaciteits vaten genoemd, ze vervormen van ovaal naar rond. Zij hebben het meeste compliantie
  • Arterien ondergaan dit niet

dus in de venen

172
Q

Hoe werkt de oppervlakte, weerstand en stroomsnelheid in het bloedvaten stelsel?

A
  • Bij elke vertakking in het arteriele stelsel neemt de totale oppervlakte van de dwarsdoorsnede van alle vaten toe. Bij het veneuze stelsel gaat dit andersom.
    • De weerstand neemt bij elke splitsing toe en neemt bij elke samenvoeging af.
    • Als de dwarsdoorsnede toeneemt wordt de stroomsnelheid lager
    • In de cappilairen is de stroomsnelheid 100 X lager als in de arterien, er is dan meer tijd voor uitwisseling.
173
Q

Hoe is het bloed verdeeld over de verschillende soorten vaten en systemen?

A

Zo’n 85% in de lichaamscirculatie en 10% in de longcirculatie (bloeddruk relatief laag hier)
Grootste deel in veneuze stelsel (65%) en kleiner deel in arteriële stelsel (20%)

174
Q

Hoe verloopt het drukverschil in de verschillende vaten en wat heeft de polsdruk hiermee te maken?

A

Polsdruk: verschil tussen systolische en diastolische druk in arteriën (grote circulatie)
Dit is het grootst in LV (tussen 10 mmHg en 120 mmHg), door aortakleppen is het in de arteriën al een minder groot verschil (en windketeleffect), dan grootste drukafname in arteriolen (veel wrijving door kleine weerstandsvaten) en de druk is constant in de capillairen

175
Q

Wat is de Mean arterial pressure

A

de gemiddelde drukwaarde over 1 hartcyclus

176
Q

Hoe bereken je het algemeen stromingsvolume?

A

Het verschil in druk wordt berekend door P= F (flow) x R (weerstand).
- De flow is het volume bloed dat per seconde langs komt
- De weerstand is evenredig met de R-4 van het vat
- Hoe hoger de weerstand bij eenzelfde flow, des te groter is het drukverval
- Kleine veranderingen in de vaatdiameter resulteren in grote veranderingen in de flow
- Als de diameter van een vat halveert wordt de vloeistofstroom 16 x zo klein, van 2^4 is 16. het veranderen van de vaatdiameter is dus effectief om de flow te reguleren

177
Q

Wat hebben de conductantie en Wet van Ohm met de druk te maken en hoe zijn deze te berekenen?

A

Conductantie: 1/R
- Zegt iets over hoe makkelijk een vloeistof kan stromen
- Totale perifere weerstand = weerstand nodig voor bepaalde flow bij een drukverval:
P(aorta) - P(re-atrium) = F x R(tot) –> goed plaatje bekijken
Wet van Ohm: delta V = I x R
–> weerstanden altijd gereguleerd door vasoconstrictie en vasodilatatie

178
Q

Wat doen baroreceptoren en waar liggen ze?

A

Meten wat de rekkingsgraad van belangrijke vaten is
Vrije zenuwuiteindigingen in de sinus carotis (verwijding a. carotis interna) bij het golmus aorticum (chemoreceptor die [O2] en [CO2] meet)

179
Q

Wat zullen baroreceptoren doen als een vat uitrekt (tip: negatieve feedbackloop)?

A

Bij uitrekking openen de rekking gevoelige kanalen en zal de actiepotentiaalfrequentie stijgen (hoe meer rekking hoe meer stijging) –> informatie via n. IX naar hersenen
- Ook baroreceptoren in aortaboog, deze sturen informatie via n. X naar de hersenen
–> Actiepotentiaal reist via nucleus tractus solitarius naar de hersenen –> Vasodilatatie en frequentie hart omlaag –> Remming vasomotorische neuronen in verlengde merg –> Orthosympathische tonus vaten verminderd –> HMV verlaagd

180
Q

Wat gebeurt er bij orthosympatische activering van het zenuwstelsel op de SA-knoop?

A

orthosympaticus laat contractie kracht toenemen en frequentie toenemen, hartminuut volume gaat omhoog. Het geeft ook vasoconstrictie van vaten die je niet nodig hebt bij een inspanning, zoals bv. Vaten naar de maag. Zodat er meer bloed naar de skelet spieren gaat.

181
Q

Wat is de vaattonus regulatie?

A

De vaattonus regulatie is bedoeld voor het in stand houden van de juiste bloedtoevoer naar de organen, zodat er een goed uitwisseling van gassen, ionen, nutrienten en signaalstoffen is.

182
Q

Welke 3 organen kunnen de vaattonus regulatie regelen?

A

De bloeddruk en bloedflow kunnen worden geregeld door het hart (krachtiger pompen), de nier (filtratie en natrium opname) en arterien.

183
Q

Uit welke 3 lagen bestaan de grote bloedvaten?

A
  • Intima: endotheel cellen en receptoren voor het vasomotor effect (vaso dilatatie en vasoconstrictie)
    -vormt daarnaast een barriere (bv voor inflammatie)
    -helpt bij bloedstolling
    -helpt bij angiogenese
    -zorgt voor vasomotorisch effect
  • Media: gladspierweefsel en receptoren voor het vasomotor effect
  • Adventitia (bij grote vaten): bestaande uit fibroblasten, vetcellen en bindweefsel
184
Q

Wat zijn pericyten?

A

Cellen die rond endotheelcellen zitten, zorgen voor stabiliteit en bloeddrukregulatie

185
Q

Wat is het verband van de flow met de diameter in verhouding tot de bloedtoevoer?

A

Met iedere verandering van de radius, is er een tot de macht 4 verandering van de flow en de druk in een vat. Een kleine verandering in de diameter heeft dus een grote verandering in de bloedstroom. Ook cappilairen kunnen voor een klein gedeelte bijdragen aan de beinvloeding van de bloeddruk en stroom

186
Q

Welke vaten regelen de druk en stroom?

A

Arteriolen en cappilairen

187
Q

Hoe wordt de vaattonus gereguleerd op macroniveau?

A

Gebeurt zowel centraal (hersenen en bijnier) als lokaal (organen)
Dit doen ze met hormonen, neurotransmitters of nucleosiden die bij gladde spiercellen (vasoconstrictie en -dilatatie) en endotheelcellen in de media en intima laag van de vaten
Hiermee beïnvloeden ze de druk en flow

188
Q

Wat zijn de functies van Endotheel cellen?

A
  • Bescherming van het bloed tegen ontstekingcellen
    • Voorkomen van stolling
    • Vormen van een barriere (bloed-hersen barriere)
  • angiogenese
189
Q

Hoe werkt de centrale regulatie?

A

Via sympathisch (met noradrenaline) en parasympatische (met acetylcholine) systeem.
Zenuwuiteinden komen uit op vaatwanden
Dit gaat via de hersenen, nier en bijnier

190
Q

Hoe werkt de Lokale regulatie?

A

Ieder orgaan kan zijn eigen hormoon afgeven.
- Er zijn heel veel vasoactieve signaalstoffen.
- De respons op dezelfde signaalstof variert per lichaamsdeel of zelfs binnen het lichaamsdeel
- Het soort respons kan afhankelijk zijn van zijn receptor of locatie van de receptor.

191
Q

Wat is het Raynouds fenomeen?

A

Er is in bloedvaten in de vingers of tenen te veel constrictie door endotheline, de huid kleurt wit

192
Q

Hoe werkt de vaattonus regulatie op microniveau?

A

Een signaalstof bindt aan receptoren in de vaatwand en een vasomotorisch effect treedt op (vasodilatatie of -constrictie)
Leer de tabel goed uit je hoofd!
–> hetzelfde hormoon kan aan verschillende receptoren binden waardoor het effect anders is

Neurotransmitter	Receptor	gevolg Parasympatisch Acetylcholine	M3	Vasodilatatie Sympatisch	Noradrenaline	A1	Vasoconstrictie
	 A2	Vasoconstrictie
	B2 	Vasodilatatie (plaatsen waar meer bloed naar toe moet tijdens sympatische activiteiten)
193
Q

Wat is de parasympatische neurotransmitter, receptor en gevolg?

A

Acetylcholine, M3, vasodilatatie

194
Q

Wat is de sympatische neurotransmitter, receptoren en gevolgen?

A

Noradrenaline,
A1=vasoconstrictie
A2= vasoconstrictie
B2=Vasodilatatie (plaatsen waar meer bloed naar toe moet tijdens sympatische activiteiten)

195
Q

Wat is angiogenese?

A

Vaatvorming

196
Q

Wat is de functie van gladde spiercellen van de arterie?

A

Motoriek

197
Q

Hoe werkt vasoconstrictie? en door welk hormoon wordt dit veroorzaakt?

A

Norepinephrine bindt aan a1-receptoren in de gladde spiercel
–> Ca2+ ontsnapt uit sarcoplasmatisch reticulum en depolariseert het celmembraan een beetje –> actiepotentiaal waardoor calciumkanalen openen –> depolarisatie cel –> actine- en myosinefilamenten schuiven over elkaar –> vat is kleiner (–> bloedstroom minder en druk hoger)

198
Q

Wat zijn relevante geneesmiddelen die vasoconstrictie voorkomen?

A

a1-receptor antagonist (urapidil/ketanserine): voorkomt vasoconstrictie en helpt tegen (zwangerschap)hypertensie
calciumantagonisten (dihydropyridine/adalat nifedipine): houdt intracellulair calcium gehalte laag en helpt tegen essentiële hypertensie en angina pectoris (stekende pijn borst door weinig bloedtoevoer hart)

199
Q

Hoe werkt vasodilatiatie? en welk hormoon veroorzaakt dit?

A

Als acetylcholine bindt aan de muscarinereceptor –> endotheelcel geeft EDRF af –> verlaging [Ca2+] door sluiting calciumkanalen –> ook stimulatie synthese van cAMP en cGMP (actine- en myosinefilamenten ontkoppelen of ook verlagen [Ca2+]

200
Q

Welke 4 categorien van EDRF’s zijn er? Endothelium-derived relaxing factors

A
  • Prostaglandines (bv. Prostacycline)
    • Nitric oxide (NO)
    • ED hyperpolarizing factor (EDHF)
  • Vasodilatoire peptiden (CNP, CGRP …)
201
Q

Hoe verloopt vasodilatatie via prostaglandines (EDRF)?

A

Activatie muscarinereceptor door vasodilaterende neurotransmitter
–> afgifte arachidonzuur uit fosfolipiden celmembraan endotheelcel
–> enxym cyclo-oxygenase (COX) zet dit om in dilatoire prostaglandines
–> migreren naar gladde spiercel receptor
–> receptor zorgt voor directe verlaging [Ca2+] of aanmaak cAMP
–> vasodilatatie

202
Q

Wat is de functie van cAMP en cGMP?

A

(1) Veroorzaken defosforylering actine- en myosine filamenten
(2) Verlagen calciumgehalte

203
Q

Wat is het gevolg van het vrijkomen van EDRF?

A

Verlagen de Ca2+ concentratie door (1) sluiten calciumkanalen en (2) synthese cAMP / cGMP

204
Q

Hoe verloopt vasodilatatie via nitrietoxide (EDRF)?

A

Activatie muscarinereceptor door vasodilaterende neurotransmitter
–> Opening calciumkanalen in endotheelcel dus [Ca2+] omhoog
–> Activatie eNOS door [Ca2+]
–> eNOS zet L-arginine om en splitst hierbij nitrietoxide af
–> NO diffundeert naar gladde spiercellen
–> NO bindt aan GC die cGMP produceert en verlaagt [Ca2+]
–> vasodilatatie

205
Q

Hoe werkt het Renine-angiotensine systeem?

A
  • Angiotensine is een hormoon uit de lever dat in de nieren wordt omgezet door renine in Angiotensine I.
    • Vooral in de longen wordt door ACE angiotensine I omgezet in angiotensine II
206
Q

Op welke 2 manieren kan angiotensine II zorgen voor vasoconstrictie?

A

Binden aan angiotensine II type 1 receptor op gladde spiercel
Binden aan angiotensine II type 2 receptor op endotheelcel, antagonist van type 1 receptor

207
Q

Hoe zorgt angiotensine II door te binden aan een type 1 receptor voor vasoconstrictie?

A

Binding zorgt voor depolarisatie –> opening calciumkanalen –> gladde spiercel contraheert

208
Q

Hoe zorgt angiotensine II door te binden aan een type 2 receptor voor vasoconstrictie?

A

Binding zorgt voor afgifte endotheline-1 of constrictieve PG (voorkomt leegbloeden bij trauma) (voorbeelden van EDCF (endothelium-derived contractile factors)) –> deze binden aan receptoren op de gladde spiercel –> zorgen voor [Ca2+] verhogen en contractie gladde spiercel

209
Q

welke contractiele factoren geeft het endotheel af?
EDGF

A
  • Endotheline-1
  • Contractiele prostaglandine
210
Q

Wat zijn geneesmiddelen in het EDCF systeem?

A
  • ACE-inhibitors
    • Ang-II type 1 receptor antagonisten
    • Renine inhibitors
      Bij hypertensie, hartfalen en nefropathie
211
Q

Wat is het verschil tussen EDRF en EDCF?

A

Het endotheel geeft dus zowel dilatoire (EDRF) als constrictieve (EDCF) factoren af.
- EDCF wordt gestimuleert door acetyl choline, shear stress (ET1), angiotensine II, vasopresine en trombine
- EDRF wordt gestimuleert door: acetylcholine, bradykinine, substance P, serotine en shear stress

212
Q

Wat gebeurt er embryonaal in week 3, 4 en 5 t/m 8 met de aanleg van het hart?

A

Week 3: bloedeilandjes (gedifferentieerd mesoderm (hemangioblasten)) worden in het extra-embryonaal mesoderm van de dooierzak gevormd waar bloedcellen (centrale) en endotheelcellen (perifere hemangioblasten) ontstaan. Ook de vorming hartbuis en primitief vaatstelsel (lijkt op die van een vis)
Week 4: hart begint met pompen (eerste functionele orgaan)
Week 5 t/m 8: ontwikkeling van hartbuis naar vierkamer hart en vaatstelsel naar foetaal stelsel
Einde week 8: hart grotendeels af

213
Q

Waar gebeurt de vorming van bloedvaten en bloedcellen in de embryonale periode?

A
  • De vorming van bloedvaten en bloedcellen begint in het extraembryonaal mesoderm van de dooierzak met de vorming van bloedeilandjes
    • Maar omdat deze tijdens de ontwikkeling verdwijnt moeten de bloedcellen ergens anders worden gemaakt, de productie wordt eerst overgenomen door de placenta en de AGM (gebied rond dorsale aorta). Daarna worden de meeste bloedcellen gemaakt in de lever en milt. Vanaf het begin van het tweede trimester (3 maanden) begint de bloed aanmaak in het beenmerg
      1 maand na de geboorte is er alleen nog bloed aanmaak in het beenmerg.
214
Q

Door welke 2 processen worden bloedvaten gevormd?

A
  • Vasulogenese: ontstaan van bloedvaatjes via de vorming van bloedeilandjes, waaruit endotheelblaasjes ontstaan die vervolgens fuseren tot vaatjes
    -Angiogenese: uitgroei van nieuwe vaatjes vanuit bestaande vaatjes
215
Q

Waarmee begint de vorming van bloedvaten en -cellen in de embryo?

A

Vorming van bloedeilandjes in extra-embryonaal mesoderm van de dooierzak

216
Q

Waar zorgen VEGF en VEGF-receptoren voor?

A

VEGF: kan endotheelcellen stimuleren tot angiogenese en wordt uitgezonden bij zuurstoftekort
VEGF zet Delta-like 4 expressie aan –> activeert Notch receptoren –> activeert aanliggende cellen (reguleren VEGF-down) –> uitgroei bij de tip van het bloedvaatje

217
Q

Waardoor wordt VEGF gestimuleerd?

A

Zuurstof tekor

218
Q

Hoe wordt in endotheelcellen onderscheid gemaakt tussen een arterieel of veneus netwerk en hoe ontstaan lymfevaten?

A

Door Ephrin B2 (arterieel) en Eph-4 (veneus)
Als eerst ontstaan arteriën.

Angioblasten vormen lymfevaten in aanwezigheid van transcriptiefactor Prox1, sommige transcriptiefactoren zorgen voor omzetting veneus vat in een lymfevat

219
Q

welke eiwitten zorgen voor de vorming van venen?

A

Ephrin B4

220
Q

Welke eiwitten zorgen voor de vorming van arterien?

A

Ephrin B2

221
Q

Welke 2 extra-embryonale vaatstelsels zijn er?

A
  • 1 naar de dooierzak: de venae en arteriae vitelinae
    -2 naar de placenta: de venae en arteriae umbilicalis (van navel)
222
Q

Door welke transcriptie factor worden lymfevaten gevormd? en waaruit worden ze gevormd?

A

Prox 1, ze worden gevormd uit venen

223
Q

Wat zijn de belangrijkste vaten in en buiten het vroege embryo na 4 weken (als het hart pompt)?

A

In het embryo:
- Primitieve navelstreng/hechtsteel
- Dorsale en ventrale aorta
- Kieuwboogarteriën
- v. cardinalis anterior, communis en posterior
Buiten het embryo (extra-embryonaal):
- v. vitellina en a. vitellina
- v. umbilicalis en a. umbilicalis (na geboorte ligamenten in de buikwand)
Placenta wordt nog niet gebruikt (pas vanaf week 8 als de uteroplacentaire circulatie opstart (zuurstofrijker bloed))

224
Q

Wat is de ductus venosus?

A

Tijdelijke verbinding tussen v. umbilicalis en v. cava inf.

225
Q

In wat en hoe vervormen de v.- en a. vitellina en de v.- en a. umbilicalis?

A

Uit v.- en a. vitellina in de dooierzak ontstaan later de v. portae en de a. mesenterica superior
Uit v.- en a. umbilicalis ontstaat de bloedtoevoer van en naar de placenta

226
Q

Wat vormt de ductus venosus uiteindelijk?

A

Ligamentum venosum

227
Q

In welke week komt de uteroplacentale circulatie op gang?

A

in week 9

228
Q

Hoe ontstaat een vierkamer hart uit een tweekamer hart?

A

De buis van het tweekamer hart gaat krommen en uithollingen vormen –> linker en rechter buis komen naast elkaar te liggen met in- en uitgang samen craniaal

229
Q

Wat zijn voorbeelden van hartafwijkingen die hun oorsprong in een verstoring bij de transformatie van een tweekamer (serieel) hart naar een vierkamer (parallel) hart hebben?

A

persisterende truncus arteriosus: verstoorde opsplitsing van aorta en truncus pulmonalis
transpositie grote vaten: verkeerde aansluiting, aorta zit vast aan RV i.p.v. LV
atriumseptum- en ventrikel defecten

230
Q

Hoe gaat de aanleg van de primaire hartbuis?

A
  • De hartbuis ontstaat aan het einde van de derde week tijdens de gastrulatie, in het viscerale mesoderm anterior van de orophangyale membraan, voordat het paraxiale en intermediare mesoderm wordt aangelegd.
    • De hart aanleg wordt cardiogeen mesoderm (cardiogene plaat) genoemd.
    • Tijdens de vorming van de kopplooi draait het gebied van de hart aanleg 180 graden en komt het ventraal van de voordarm te liggen.
      Gelijktijdig aan de hartbuis
      ontstaat ook de embryonale pericardholte = noodzakelijk voor de pompfunctie.
231
Q

Uit welke 3 lagen bestaat de primaire hartlaag?

A
  • Endocard (binnenkant)
    • Endocardgelei (tussen in)
    • Myocard (buitenkant)
      Caudaal: instroom, craniaal: uitstroom -> veneuze pool
      De hart buis groeit sterk en bolt uit tot een kromme buis. De veneuze pool komt dan dorsocraniaal te liggen.
232
Q

Wanneer sluiten ductus arteriosus en foramen ovale, welke littekens laten zij achter en wat gebeurt er als ze niet goed sluiten?

A

Sluiten na geboorte als de longen uitklappen en al het bloed via de longen moet gaan stromen
Ductus arteriosus: vormt ligamentum arteriosum
- persisterende ductus botalli: niet gesloten ductus botalli na geboorte
Foramen ovale: vormt fossa ovale
- atrium septum defect: niet gesloten foramen ovale

233
Q

Waar zorgen de ductus arteriosus (ductus Botalli) en het foramen ovale voor tijdens de embryonale ontwikkeling?

A

Ductus arteriosus: doorgang tussen truncus pulmonales en aorta, zorgt dat de longen niet al het bloed krijgen (nog geen zuurstofuitwisseling in longen maar wel wat nodig voor de groei)
Foramen ovale: doorgang (ventiel klep) tussen RA en LA, want doordat longen nog niet functioneren zou het LA te weinig bloed ontvangen en het LV niet trainen

234
Q

Welke 5 delen zijn er in de kromming van het hart?

A

Bestaat uit 4 compartimenten die in serie zijn geschakeld, de kromming zorgt voor sinussen in het pericard, bestaat uit:
- IFT: instroomkanaal
- ERA&ELA: embryonaal rechter en linker atria
- AVC: atrioventriculaire kanaal
- ELV&ERV: embryonaal linker en rechter ventrikels
- OFT: uitstroomkanaal (die aansluit op truncus arteriosus of aortic sac)

235
Q

In welke week vindt groei van het atrium-ventriculaire kanaal plaats in de embryonale fase?

A

in de 5e week

236
Q

Wat moet er na de kromming gebeuren in het hart?

A

Splitsing AVC en OFT

237
Q

Wat zorgt voor de opsplitsing van het AVC kanaal?

A

Endocardkussens

238
Q

Wat zorgt voor de opsplitsing van het OFT kanaal?

A

Endocardrichels

239
Q

Wat gebeurt er in week 5 met de groei van het embryonaal hart en waarvan is dit afhankelijk?

A

Verdere uitgroei van embryonale kamers
Atrioventriculaire kanaal wordt gesplitst zodat LA –> LV gaat en RA –> RV. Uitstroomkanaal moet gesplitst worden zodat LV –> aorta en RV –> truncus pulmonalis aansluit
Deze processen zijn afhankelijk van septering

240
Q

Waar zorgt het septum spirale voor tijdens de embryonale ontwikkeling van het hart?

A

Endocard richels groeien uit tot een spiraalvormig septum (septum spirale) waardoor 2 uitstroomkanalen ontstaan
- Bij verkeerde opsplitsing van septum spirale ontstaat bijv. een oneerlijke verdeling of geen splitsing
- Een neurale lijst probleem leidt vaak tot problemen bij het septum spirale

241
Q

Hoe ontstaat het ‘foramen ovale’ door het septum primum en septum secundum?

A

Tussen beide atria groeit het septum primum aan de kant van LA naar binnen toe, met een gat (ostium primum) (–> tegelijk met de uitgroei van de endocard kussens)
Aan de andere kant (van RA) ontstaat septum secumdum met een gat (foramen ovale) (–> endocard kussens gefusseerd)

Bloed kan nu van LA –> RA stromen via het foramen ovale, maar niet terug en dus werkt het als een ventiel

242
Q

Hoe verandert het hart- en vaatstelsel als het embryo geboren wordt en dus een baby wordt?

A

Zuurstofvoorziening was volledig afhankelijk van placenta via a.- en v. umbilicalis, deze verdwijnt volledig na geboorte hierdoor gebeurt:
- Foramen ovale sluit: lagere druk in RA
- Ductus arteriosus sluit: o.i.v. zuurstof
- Ductus venosus sluit: 3-7 na geboorte, vormt ligamentum venosum
- V. umbilicalis: wordt ligamentum hepatis teres
- A. umbilicalis: wordt ligamentum umbilicalis medialis

243
Q

Waardoor ontstaat meestal aangeboren hartafwijking?

A

Verstoorde transformatie van serieel naar parallel systeem

244
Q

Via welk vat gaat het bloed naar de placenta?

A

a.umbilicalis ( er zijn er 2)

245
Q

Hoe gaat het bloed van de v. umbilicalis naar het hart?

A

Foramen ovale, linker atrium, linker ventrikel, aorta en lichaam
Deel naar rechter ventrikel, truncus pulmonaris en ductus arteriosus

246
Q

Hoe ontstaat een hartruis?

A

Overlapping van foramen ovale en ostium secundum

247
Q

Wat is de functie van neurale lijst cellen bij het embryonale hart?

A

Voor de ontwikkeling van het uitstroomkanaal