B2 Flashcards
1
Q
extraordinaire (synonyme)
A
faramineux
2
Q
televisiekijker
A
téléspectateur
3
Q
debateren
A
débattre
4
Q
verschillen
A
diverger
5
Q
uittunen, afhaken
A
décrocher
6
Q
heel belangrijk
A
majeur (-e)
7
Q
ontkennen
A
nier
8
Q
helemaal vanzelf
A
d’un coup de baguette magique
9
Q
hoewel, ook al
A
quand bien même
10
Q
akkoord gaan met
A
rejoindre, s’accorder avec
11
Q
mening
A
avis
12
Q
beginnen aan
A
aborder
13
Q
oplossen, een oplossing vinden
A
résoudre
14
Q
aannemen, werk bieden aan
A
engager
15
Q
vertrouwen hebben in
A
avoir confiance dans
16
Q
volgens jou
A
à ton avis
17
Q
aanpakken
A
aborder
18
Q
pâtir
A
eronder lijden
19
Q
ondergaan
A
Subir
20
Q
De uitkomst
A
La retombée
21
Q
Iets aantonen
A
Démonter
22
Q
Jammer voor jou
A
Tant pis pour toi
23
Q
Hij is ziek, terwijl zijn zus wel gezond is
A
Il est maladie, tandis que sa sœur va bien
24
Q
Hoewel
A
Pourtant
25
Maar toch
| Hij is ziek, maar hij is toch gekomen
Cependant
| Il est malade, cependant il est venu
26
Ondanks (zonder rekening te houden met iets)
| Hij is in die richting gegaan, ondanks de tuinvrouw die hem had gevraagd...
Au mépris de
| Il s'est engagé dans cette direction au mépris de la gardienne qui lui a demandé...