B1 Niveau: Nederlands in Actie Flashcards
Beginnen
Begon
Is begonnen
Начинать
Beleven
Beleef/beleeft
Beleefde
Her beleefd
Испытать
Пережить (ervaren)
Besteden (aan)
Besteed/besteedt
Besteedde
Heb besteed
Тратить (на)
Посвятить, уделить
Bijdragen (aan)
bijdraag / bijdraagt
droeg bij
heb bijgedragen
Ik will zo bijdragen aan een betere wereld.
Внести (в) (долю, вклад)
Drijven
drijf / drijft
dreef
heb gedreeven
Плыть
погонять, гнать
Dromen
droom/droomt
droomde
heb gedroomd
Мечтать (dromen van)
Видеть во сне (dromen over)
Koppelen
koppel / koppelt
koppelde
heb gekoppeld
Aan dit project zit een goed doel gekoppeld.
Соеденить
связать (verbinden)
Ontdekken
ontdek / ontdekt
ontdekte
heb ontdekt
Door dit project wilde ik ontdekken wat mensen drijft.
Открывать
обнаруживать
Opvallen
val op / valt op
viel op [dat ik opviel]
ben opgevallen
Бросаться в глаза
Overbrengen
breng over / brengt over
bracht over
heb overbracht
Перевести
перенести
Solliciteren
solliciteer / solliciteert
solliciteerde
heb gesolliciteerd
Подавать резюме на вакансию
Uitkijken (naar)
kijk uit / kijkt uit
keek uit [ dat ik uitkeek]
heb uitgekeken
Превкушать
Uitmaken
Maak uit / maakt uit
maakte uit [dat ik uitmaakte]
heb uitgemaakt
Иметь значение
Verdienen
verdien / verdient
verdiende
heb verdiend
Зарабатывать
Genieten
geniet / geniet
genoot
heb genooten
Наслаждаться
Verschillen
verschill / verschillt
verschilde
heb verschild
Dat verschillt veel.
Zij verschillen in karakter
Различаться
Voorzien (in)
voorzie / voorziet
voorzag
heb voorzien
Sociale media voorzien in die behoefte.
Удовлетворить (в)
Veranderen
Verander / verandert
veranderd
heb veranderd
Is je vrijtijd besteding veranderd?
Изменять
Bereiken
bereik / bereikt
bereikte
heb bereikt
Hoe kan ik jou het best bereiken?
Ik hoop dat ik dat aan het eind van de cusrsus heb bereikt.
…door digitaal contact bereiken
Достать
Достичь
Дойти до
Bereiden
bereid / bereidt
bereidde
heb bereid
Готовить
Aanbieden
bied aan / biedt aan
bood aan [dat ik aanbood]
heb angeboden
Предлагать
Угостить
Behoren (tot)
behoor / behoort
behoorde
heb behoord
Frankrijk behoort tot de meest geliefde landen
Принадлежать (к)
bestaan (uit)
besta / bestaat
bestond
heb bestaan
Состоять из
Blijken (uit)
blijk // blijkt
bleek
het gebleken
Оказаться
обнаруживаться
Deelnemen (aan)
neem deel / neemt deel
deelneemt
heb deelgenomen
Участвовать в
Doorbrengen
breng door / brengt door
bracht door
heb doorgebracht
Meer buitenlanders brengen hun vacantie door Nederland
Провести, проводить (время)
Ontvangen
ontvang / ontvangt
ontving
heb ontvangen
…een compliment ontvangen…
Hostels ontvangen families
heel vriendelijk ontvangen worden
Het boek werd slecht ontvangen.
Получать
Принемать
Встречать
Opleveren
lever op / levert op [dat ik oplever]
leverde op
heb opgeleverd
Heeft dat telefoongesprek naar het hotel nog iets opgeleverd?
Принести (результат)
повлечь за собой
доставить
Toenemen
neem toe / neemt toe [dat ik toeneem]
nam toe
heb tegenomen
Расти
увеличиваться
участиться
Trekken
trek / trekt
trok
heb getroken
Привлекать
Aantrekken
trek aan . trekt aan [dat ik aantrek]
trok aan
heb aangetroken
Надеть (kleren)
натянуть . затянуть
тронуться с места (trein)
притянуть
Stijgen
stijg / stijgt
steeg
heb gestijgen
De prijs is gestegen van 10 naar 12 euro
Morgen stijgt de temperatuur met drie graden
Подняться, повыситься