Autisme Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Hoeveel mensen hebben wereldwijd autisme

A

5 - 13 mensen per 10.000 mensen –> 0.05%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de verhouding tussen jongens en meisjes met ASS?

A

80% jongens - 20% meisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Is er een verschil in sociaaleconomische klasse en culturen bij ASS?

A

Nee, autisme komt evenveel voor in alle sociaaleconomische klassen en culturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de mogelijke oorzaak dat ASS in de afgelopen twee decennia gestegen is met 1-2% per 1000 geboorten?

A

Onduidelijk, maar mogelijke oorzaak is de uitbreiding van de criteria van DSM-5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de comorbiditeit tussen ASS en IQ?

A

70 - 80% hebben laag IQ (<70) en beperkingen op cognitieve en geheugentaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Soms hebben mensen met ASS het savant syndroom, leg dit uit?

A

Savant syndroom houdt in dat iemand heel erg uitblinkt in 1 ding –> e.g. modeltreinen bouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mensen met ASS presteren beter op ….. testen dan op …. of … testen

A

Visuospatiele testen - sociaal begrip of verbale bekwaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel % van de kinderen heeft naast ASS een 1 andere mentale beperking? En hoeveel heeft er minstens 2?

A

1 = 70% - 2 = 40%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Moeten de symptomen van ASS al aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsfase voor een diagnose?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoeveel symptomen van herhaaldelijke of beperkte gedragspatronen, interesse of activiteiten moeten er minstens aanwezig zijn in het heden of verleden?

A

Minstens 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In welke 3 categorieën zijn de symptomen van ASS te verdelen?

A
  1. Tekorten in sociale interactie
  2. Tekorten in sociale communicatie
  3. Afwijkende activiteiten, interesses en patronen van herhaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 3 tekorten vallen onder tekorten in sociale interactie?

A
  1. Sociaal-emotionele wisselwerking –> e.g. geen small talk kunnen maken
  2. Ontwikkelen, begrijpen en behouden van relaties –> e.g. moeite met aanpassen van gedrag in context
  3. Inlevingsvermogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 4 tekorten vallen onder tekorten in sociale communicatie?

A
  1. Spraak: kinderen met autisme leren taal niet effectief door imitatie –> hierdoor geen volledige spraak ontwikkelen
  2. Groot deel maakt gebruik van echolalia = dwangmatig herhalen van de laats gehoorde woorden
  3. Kinderen die wel taal ontwikkelen –> beperkt in communiceren, grammatica en articulatie
  4. Non-verbale communicatiegedrag –> e.g. gebrek aan gezichtsuitdrukkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 6 afwijkingen vallen er onder afwijkende activiteiten, interesses en patronen van herhaling?

A
  1. Kinderen doen niet aan pretend play door moeite met imitatie
  2. Sterke band met ongebruikelijke objecten –> e.g. steen
  3. Aanhouden van strikte routines of rituelen
  4. Beperkte interesses die heel intens zijn
  5. Herhaaldelijke motorische bewegingen, gebruik van objecten of spraak
  6. Hyper- of hypoactiviteit voor zintuigelijke infomartie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kinderen met ASS doen aan zelfstimulatie, wat is dit en waarom wordt dit gedaan?

A

Zelfstimulatie is repetitief gedrag en herhaalde bewegingen –> om te copen met emoties of omgeving bijv.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe spelen genen een rol bij autisme? (2 punten)

A
  1. Als je sibling hebt met autisme –> is de kans dat jij ASS krijgt 2 - 14%
  2. Komt voor met bekende genetische aandoeningen zoals fenylketonurie –> wat dus aangeeft dat genen een rol spelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe zijn de

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe zien de neuronen en dendrieten in het limbische systeem eruit bij mensen met ASS?

A

Kleinere neuronen en kortere en minder goed ontwikkelde dendrieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In welke 4 breindelen zijn er afwijkingen gevonden bij mensen met ASS?

A
  1. Cerebellum
  2. Limbisch systeem
  3. Frontale kwabben
  4. Basale ganglia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Afwijkingen in cerebellum zijn een verklaring voor

A

Tekorten in motorische vaardigheden –> e.g. verminderde balans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

True or false: mensen met ASS hebben een grotere brein

A

True

22
Q

True or false: mensen met ASS hebben een kleinere brein

A

False –> groter

23
Q

True or false: mensen met ASS hebben grotere ventrikels

A

True

24
Q

True or false: mensen met ASS hebben kleinere ventrikels

A

False –> groter

25
Q

True or false: mensen met ASS hebben slechtere neurale connectiviteit

A

True

26
Q

True or false: mensen met ASS hebben sterkere neurale connectiviteit

A

False –> slechter

27
Q

Het brein van mensen met ASS is groter, specifieke gebieden die vergroten zijn: frontale en temporale kwabben en cerebellum. Waar worden deze gebieden mee geassocieerd?

A

Taal, sociale vermogens en emoties

28
Q

Wat is het gevolg van grotere frontale kwabben voor mensen met ASS?

A

Moeite met emoties van anderen herkennen

29
Q

Wat is het gevolg van abnormaliteiten in de basale ganglia voor mensen met ASS?

A

Zorgt voor herhaaldelijke of beperkte gedrag

30
Q

Minder activiteit in de prefrontale cortex en de amygdala zorgt voor …

A

een slechtere Theory of Mind: prefrontale cortex en amgydala zorgen ervoor dat je de bedoelingen van anderen begrijpt –> doordat er minder activiteit is in deze gebieden, weet je dus minder goed wat de bedoelingen van anderen zijn –> dus slechtere TOM

31
Q

Mogelijk hebben kinderen met ASS minder serotonine en dopamine, waar is dit essentieel voor?

A

Cognitief -, gedrag - en motorische functioneren en stemmingsregulatie

32
Q

Is er veel bewijs voor ASS door abnormaliteiten in de neurotransmitters serotonine en dopamine?

A

Niet genoeg bewijs

33
Q

Neurologische schade kan mogelijk ook komen door prenatale factoren, noem 1 voorbeeld hiervan

A
  1. Laag geboortegewicht
  2. Ouder heeft kind op latere leeftijd
  3. Moeder is blootgesteld aan infecties
34
Q

Waarom zijn de verwachtingen van behandelingen laag (vooral bij kinderen)?

A

Kinderen worden vaak niet voldoende behandeld of hebben een negatieve reactie op de behandeling (behandeling = verandering)

35
Q

Wat is het effect van antidepressiva, zoals SSRI’s, voor mensen met ASS?

A

Vermindert herhaaldelijk gedrag en agressie en verbeterd sociale interacties

36
Q

Wat wordt er gegeven om obsessief herhaaldelijk gedrag te verminderen en zelfbeheersing te verbeteren? (medicijn + 2 versies voor kind en volwassenen)

A

Antipsychotica:
- Volwassenen = haloperidol
- Kinderen = risperidone

37
Q

Welke 3 voordelen heeft antipsychotica?

A
  1. Vermindert herhaaldelijk gedrag
  2. Zorgt voor minder sociale terugtrekking
  3. Vermindert agressieve en uitdagende gedrag
38
Q

Wat voor een soort behandeling is succesvol voor het uitschakelen van zelfbeschadigend gedrag? Leg de behandeling uit

A

Gedragsbehandelingen = leren van fundamenten van sociaal gedrag en het ontwikkelen van sommige taalvaardigheden met nadruk op sociale interacties –> meestal thuis i.p.v. in klinische setting

39
Q

Wat is het voordeel van gedragsbehandelingen?

A

47% van de kinderen leert om normaal intellectueel te functioneren

40
Q

Wat is het nadeel van gedragsbehandelingen?

A

Behandeling van 40 uur per week voor minstens 2 jaar –> heel lang!

41
Q

Wat behandeld operante gedragstherapie?

A

Excessief en herhaald gedrag, driftbuien, agressie en interactievaardigheden –> goed gedrag wordt beloond

42
Q

Wat is het nadeel van operante gedragstherapie?

A

Geen taal vaardigheden leren

43
Q

Welke 4 dingen doet het parent-implemented early intervention?

A
  1. Helpt om het communicatiegedrag van het kind te verbeteren
  2. De kennis van autisme bij ouders te vergroten
  3. Verbeterd ouder-kind interactie
  4. Verminderd depressie bij moeder
44
Q

Wat is de supported employment?

A

Het is een strategie die zowel steun biedt voor de werknemer met autisme als de werkgever door e.g. trainingen, voorzieningen en steun aan te bieden

45
Q

True or false: echolalia is het af en toe herhalen van de laast gehoorde woorden

A

False –> dwangmatig herhalen

46
Q

True or false: kinderen met autisme doen niet aan pretend play, omdat ze moeite hebben met imitatie

A

True

47
Q

True or false: door afwijkingen in de amygdala en prefrontale cortex presteren mensen met ASS slechter op TOM-taken

A

True

48
Q

True or false: de gedragsbehandeling zijn effectief voor het verminderen van zelfbeschadigend gedrag, het leren van sociaal gedrag en het ontwikkelen van taalvaardigheden, omdat de kinderen het oefenen met hun ouders thuis en daardoor de resultaten al snel te zien zijn

A

False –> resultaten duren lang, pas na 2 jaar

49
Q

True or false: bij de operante gedragstherapie worden herhaaldelijk gedrag, driftbuien, agressie, interactievaardigheden en taalvaardigheden behandeld

A

False –> alles behalve taal wordt behandeld

50
Q

True or false: stimulante medicijnen worden gegeven om de aandacht te verbeteren, maar is er geen bewijs gevonden voor de effectiviteit hiervoor en het helpt vaak alleen tegen agressie

A

True

51
Q

True or false: er zijn al een aantal medicijnen, zoals antidepressiva en antipsychotica, die de ASS symptomen effectief verminderen om het algemeen te gebruiken

A

False –> deze medicijnen zijn nog niet effectief genoeg voor algemeen gebruik