Atelier 2.1 Flashcards
1
Q
Un(e) employé (e)
A
Een bediende
2
Q
Un fils
A
Een zoon
3
Q
Voler
A
Stelen
4
Q
Un antivol
A
Een fietsslot
5
Q
Exactement
A
Precies
6
Q
Un timbre
A
Een postzegel
7
Q
Les coordonnées
A
De gegevens
8
Q
Un lieu de naissance
A
Een geboorteplaats
9
Q
Une date de naissance
A
Een geboortedatum
10
Q
Consulter
A
Raadplegen
11
Q
Au milieu de
A
In het midden van
12
Q
Un guichet
A
Een loket
13
Q
Regretter
A
Betreuren, spijt hebben van
14
Q
Laisser
A
(Achter) laten
15
Q
Un message
A
Een bericht