ASM 3 Flashcards

1
Q

Accounting

A

Verzamelen, analyseren en communiceren van financiële informatie. Om beslissingen te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kwaliteitskenmerken accounting informatie

A
  1. Betrouwbaarheid/veriferen
  2. Relevantie
  3. Getrouwe weergave
  4. Vergelijkbaarheid
  5. Tijdigheid
  6. Begrijpelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Finance (of financial management)

A

Activiteiten m.b.t. het aantrekken, rendement en investeren van financiële middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Formele financiële overzichten (financial statements)

A
  1. Balans
  2. Winst en verliesrekening
  3. Kasstroomoverzicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Management accounting

A

Geeft informatie t.b.v. besluitvorming managers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Financial accounting

A

Geeft informatie aan externe belanghebbende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Accountinginformatie

A

Is nodig om interne en externe belanghebbende te ondersteunen in hun besluitvorming over de verdeling van de financiële middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Type eigenaarschap

A
  1. Eenmanszaak (aansprakelijk, geen rapportage, bij overlijden stopt)
  2. Maatschap VOF (twee eigenaren aansprakelijk)
  3. Onderneming BV (eigenaren niet 1 op 1 aansprakelijk, alleen op geïnvesteerd vermogen, rapportage verplicht).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Management beslissingen

A

Kosten en baten die relevant zijn. Risico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

eigenschappen van Relevante kosten

A

Kosten die de beslissing beïnvloeden:
1) houden verband met de organisatie doelstellingen
2) Slaan op de toekomst
3) Variëren met beslisalternatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Type relevante kosten

A

Oppurtunity cost: De mis te lopen OPBRENGST bij het kiezen van het een na beste beslis alternatief.
Outlay costs: De bij het alternatief onvermijdbare kosten (opleiding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Type irrelevante kosten

A

Sunk costs: kosten die al gemaakt zijn (zoals historische kosten of aanschaf kosten van oude machine)
Comitted costs: Kosten waaraan een manager sowieso voor langere tijd aan gebonden is (denk aan abonnement)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sunk cost fallacy

A

het blijven vasthouden aan gedane investeringen omdat er als in geïnvesteerd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gevoeligheidsanalyse

A

Analyse van kernelementen (omzet, arbeidskost, VK prijs etc.) om een management beslissing te nemen. (What if?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Veiligheidsmarge

A

Het verschil tussen de initieel aangenomen waarde van een kernelement en de break even point.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Nadelen van gevoeligheidsanalyse

A

1) Geen heldere beslissingsregels (schattingen/onderbuik)
2) Onbekend hoeveel de veiligheidsmarge overschreden kan worden. Welke en hoeveel wordt er overschreden?
3) het is een statische analysevorm. 1 kern element wordt veranderd. In de praktijk kunnen er meerdere tegelijk veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cost-Volume-profit analyse

A

Ander woord: break even analyse
Onderscheid tussen vaste en variabele kosten
Denk aan de grafiek met in het midden break even punt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Vaste kosten

A

Kosten die NIET variëren met bedrijfsdrukte. op korte termijn constant, daardoor niet relevant bij het nemen van beslissingen voor korte termijn.
Kunnen wel veranderen op korte termijn maar niet door drukte (huur verhoging). of langere termijn vanwege bedrijfsdrukte (grotere gebouwen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Variabele kosten

A

Kosten die WEL variëren met de bedrijfsdrukte. Relevant voor korte termijn beslissingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Semi vast/ semi variabele kosten

A

Elektriciteit bij kapper (licht vs. fohne)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Break even punt

A

Total opbrengst (omzet) is gelijk aan totale kosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Formule break even punt

A

Totale opbrengsten = Totale kosten
VK prijs x aantallen = Vaste kosten + (variabele kosten per eenheid x eenheden)
PV x Q = F + (V x Q)

PV = Prijs verkoop
F= Fixed (vaste) kosten
Q = quantity
V = Variabele kost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Contributiemarge

A

Dekkingsbijdrage per eenheid product. Opbrengst min variabele kosten per eenheid. (vaste kosten blijven hierin buiten beschouwing). Wat overblijft is wat bijdraagt aan de vaste kosten (of als deze betaald is, de winst).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Contributiemarge ratio (dekkingspercentage)

A

De contributie (dekking) van een activiteit gemeten naar de VK opbrengsten

Contributiemarge ratio = (contributie/verkoop opbrengsten) x 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Veiligheidsmarge (margin of safety)

A

Geplande productie volume (of verkoop volume) - break even punt.
Kan in aantallen en % worden uitgedrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Target profit

A

De gewenste winst.

In de berekening:

PV x Q = F + (V x Q) + geëiste winst

PV = Prijs verkoop
F= Fixed (vaste) kosten
Q = quantity
V = Variabele kost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Operating gearing (operetional leverage)

A

De verhoudiging tussen de vaste en variabele kosten van een activiteit.
Formule:

Operational Gearing = vaste kosten / variabele kosten’

Bij hoge operationele gearing zijn de vaste kosten relatief hoog in vergelijk met flexibele kosten. Dus extra omzet maken levert meteen veel op.

Dus hoge gearing = veel effect verkoop (negatief & positief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Profit Volume Chart

A

Lijkt op break even grafiek maar schuine lijn laat niet opbrengsten (omzet) zien maar winst/verlies ten opzicht van de hoeveelheid activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Zwakke kanten break even analyse

A

1) Non lineaire lijnen, het loopt niet altijd lineair. (economies of scale = goedkoper produceren, diseconomies of scale = schaarste)
2) getrapt patroon van vaste kosten
3) meerdere producten en tegenvallende verkoop van 1 van deze kan groot effect hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Marginale analyse wat en waarom?

A

Analyse van beslis alternatieve waarbij slechts relevante kosten en opbrengsten worden meegenomen. t.b.v.
1) prijsvorming
2) bepalen van schaarse middelen
3) Make or but beslissingen
4) stop of doorgaan van een product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Marginale kosten

A

De extra kosten voor een eenheid extra product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Full costing (absorption consting)

A

Alle kosten worden toegerekend aan de geproduceerde producten.
Twee soorten:
1) Traditionele manier (process costing)
2) Activity-based costing (job of batch costing)

33
Q

Cost Unit

A

Eenheid waarvan alle kosten worden toegerekend (product of dienst).

34
Q

Welke managementbeslissingen voor Full costing

A

1) Prijsvorming
2) Sturing kosten (kosten beheersing)
3) efficiëntie bepalen (hoe en waar een activiteit het minst kostbaar is)
4) prestatiemeting (assessing preformance)

35
Q

Process costing

A

Alle kosten delen door het aantal producten. (single product business)

Tekortkomingen:
1) Afschrijving
2) Grondstof kosten, historische? verwvangingswaarde?
3) Work in progress? hoe daar mee om te gaan

36
Q

Job costing

A

De optelling van kosten voor elk afzonderlijk type product of dienst (job). Multi product business.
Hierbij onderscheid maken tussen directe en indirecte kosten

37
Q

Directe kosten

A

Direct toe te wijzen aan de productie van een product

38
Q

Absorption rate

A

De relatieve hoeveelheid van de kostenverdeelbasis ten opzicht van totaal. 50m2 van 100m2 is 1/2

39
Q

Indirecte kosten

A

Overhead (niet toe te wijzen aan enkel product)

40
Q

Overhead recovery rate

A

De kosten per eenheid verdeelbasis. (dus kost per werkuur of machine uur)

41
Q

Cost center

A

Afdelingen binnen organisatie waarover kosten verdeel moeten worden. Onderscheid tussen:
Product cost centre & Service cost centre(kosten verdelen over product cost centres).

42
Q

Cost allocation

A

Verdeling van indirecte kosten aan cost centres waar deze kost gemaakt is (salarissen van afdeling)

43
Q

Cost apportionment

A

Verdeling van indirecte kosten die niet aan cost centres zijn toe te wijzen. Denk aan huur gebouw of bedrijfscatering/schoonmaak.

44
Q

Batch Costing

A

Niet per product maar per batch (bioscoop kaartjes)

45
Q

Cost-plus pricing

A

Kosten + winst (marge)= verkoopprijs

46
Q

Absorption costing vs variable costing (marginal)

A

Bij variabele costing worden vaste kosten (overhead) niet in het product meegenomen. Dit wordt gezien als een kost over tijd.

47
Q

Absorption costing

A

Methode waarbij alle kosten worden toegerekend aan een product. Niet gebruikt voor externe verslaglegging
Kosten toegewezen aan afdeling

48
Q

variable costing (marginal)

A

Alleen de variabele kosten worden toegerekend aan een product. Alle kosten (direct of indirect) toegerekend aan periode waarin plaatsvind.

49
Q

ABC Costing

A

Rekent indirecte kosten aan units op basis van activiteiten die voor de units zijn verricht.

Nodig:
1) Bepaling van support activiteiten die bijdragen aan voortbrenging van product/dienst.
2) Bepaling van de kosten die toegekend moet worden aan activiteit.
3) Cost driver bepalen

Doen: kosten toewijzen aan costpool. Reken cost driver uit en verdeel zo.
Voorbeeld: aantal weken in magazijn. Weken is cost driver.

kosten toegewezen aan activiteit.

50
Q

Cost pool

A

Cost pool voor ABC costing = bijvoorbeeld opslag per week.

Overhead kosten opgeteld (van cost drivers)

51
Q

Nadelen ABC costing

A

dure methode
Complex
gaat op basis van verleden

52
Q

Total life cycling costing

A

Geeft inzicht in de totale levensduur van product een gaat voor langere termijn inplaats van korter (ABC & Absorpton costing)

53
Q

Target costing

A

Omgedraaid, kost noemen en zorgen dat je daar binnen blijft met team.

54
Q

Kaizen costing

A

verbeteren en bezuinigen

55
Q

Vulea chain analyse

A

Kijken waar in de keten waarde wordt toegevoegd.

56
Q

Benchmarking

A

Kijken naar concullega’s liefst de aller beste concurrent:
1) Beslissen welk product, process of functie je wil benchmarken
2) Zoek een juiste benchmark (bedrijf)
3) Selecteer de juiste meet mogelijkheden
4) Zoek en analyseer informatie en data
5) Identificeer de verbetermogelijkheden vanuit de analyse
6) Introduceer nieuwe gewoonten of targets

57
Q

Balanced score card

A

KPI & Targets.
Combineert financiele en niet financiele maatstaven.
4 dimensies:
1) financiel
2) Klant
3) interne processen
4) leren en groei

Strategie top down in organsatie

58
Q

Lagging en lead indicatoren

A

Lead is niet te meten financieel
Lagging wel

59
Q

Aandeelhouders waarde/ winstcijfers manko’s

A

1) Korte termijn gericht
2) Wordt niets over risico gezegd
3) Boekhoudkundige winst neemt niet alle investeringskosten mee
4) winst kan verschillend worden geraporteerd

60
Q

Economic Value Added (EVA)

A

Aandeelhouderwaarde wordt pas toegevoegd als het meer is als waar aandeelhouders recht op hebben (= geïnvesteerd hebben).
Formule:

EVA = NOPAT - (RxC)

Nopat= net Operating profit after tax (netto winst)
R = geëist rendementspercentage door aandeelhouders
C = geïnvesteerd kapitaal

EVA MOET ZO HOOG MOGELIJK ZIJN!

61
Q

EVA aanpassingen

A

NOPAT is boekhoudkundig. Daardoor aanpassingen mogelijk.
1) Marketing en R&D kosten (investering) opbrengsten over tijd. geen kost.
2) herstructureringskosten zijn ook investering
3) verhandelbare investeringen (andere bedrijven)
4) belastingbedrag moet aangepast worden door bovenstaande of andere correcties.

62
Q

Wat zijn Budgetten

A

korte termijn plannen in finanaciele termen.

63
Q

Type budgetten

A

Periodiek budget (meestal jaarlijks)
Continue budget/rolling budget elke maand wordt budget opnieuw aangevuld.
Incremental Budgeting (jaarlijks hetzelfde met kleine aanpassingen
Discretionary budheting (vrij te besteden door manager afdeling).

64
Q

Masterbudget

A

jaarrekeningen
- Balans
- winst en verlies
- kasstroom

65
Q

Inloggen OU.nl

A

wouterus.huijgen@student.ou.nl
Hillsongou1986!

66
Q

Break even punt berekenen

A

BEP = Vaste kosten / (omzet per unit - variabele kosten per unit)

Contributie per unit = wat het bijdraagt aan de vaste kosten = omzet per unit - variabele kosten per unit

67
Q

Taak van Board of directors

A

1) Strategy en richting bepalen
2) Monitoren en controleren van activiteiten
3) Communiceren met de aandeelhouders en stakeholders

68
Q

Berekenen hoeveel geproduceerd moet worden bij bepaalde target winst

A

Aantal units = vaste kost + target winst / (omzet per unit - variabele kosten per unit)

69
Q

Total quality management (TQM)

A

Total quality management (TQM) is een sterk wapen tegen concurrenten. “getting it right first time, every time”. Doel alleen kwaliteit en geen afkeur te produceren. Cultuur moet op alle lagen van de organisatie zijn.

6 fase:
1) Indentificeer gebieden waar verbetering mogelijk is.
2) Bedenk een process waardoor je geen defecte meer hebt.
3) Ontwikkel meetmogelijkheden om kwaliteit te meten
4) Ontwikkel training voor medewerkers en stappenplannen om kwaliteitsverbetering te krijgen
5) Implementeer nieuwe processes en verzamel informatie rondom kwaliteit
6) Analyseer de infromatie en neem acties om verder te verbeteren.

70
Q

Kwaliteitskosten categorieen

A

Kwaliteitskosten kunnen vallen in de productie fase van de life cycle en zijn 4 categorieën:
1) Preventie kosten (voorkomen dat iets wordt gemaakt van slechte kwaliteit). Kan overigens ook in pre productie fase.
2) Appraisal kosten Dit gaat over RAW material, stock en finsished products zorgen dat die de jusite kwaliteit hebben.
3) Internal Failure kosten. Het niet versturen van verkeerd geproduceerde stukken, of recyclen hiervan.
4) External failure kosten. Terug roep acties, naamsverlies, slechte reputatie, garantiezaken. De grootste post!

71
Q

limiting factor

A

Elk bedrijf loopt ooit tegen het plafond aan. Dit wordt de limiting factor genoemd. Denk bijvoorbeeld aan maximale productie, of maximale sales. Vaak is het salesbudget de limitning factor.

72
Q

Waarom Budgetten?

A

1) Budget promoot vooruitdenken en de identificatie van korte termijn problemen. (denk bijvoorbeeld aan productie tekort.
2) Budgets kunnen helpen coördinatie tussen de verschillende delen van het bedrijf te vergroten. (als een horloge met tandwielen).
3) Budgets kunnen managers motiveren om beter te presteren.
4) Budgets kunnen zorgen voor een basis voor een controle systeem. Hiermee wordt werkelijke prestatie gemeten met geplande prestaties.
5) Budgets kunnen zorgen voor een systeem van autorisatie voor managers zodat ze weten wat ze kunnen uitgeven.

73
Q

ABB Budgeting

A

Zelfde als ABC waarin cost drivers worden vastgesteld, maar nu met budgetten. elke costpool (afdeling) krijgt zijn eigen budget.

74
Q

Nadelen van budgetten

A
  • korte termijn
  • niet flexible
  • zorgen voor hogere kosten
  • Slack creatie
  • duur om te maken
75
Q

Feedback control

A

als iets misloopt actie ondernemen

76
Q

Feedforward control

A

kijken naar toekomst en op verwachtingen actie ondernemen

77
Q

Standards

A

Zijn de buildingblocks van budgets (denk aan uren, materiaal kosten per meter of kilo of stuk).

78
Q

Variance

A

Adverse variance Negatieve beïnvloeding op winst
Favourable variance Positieve invloed op winst.

79
Q

Budgetary control effectief gebruiken

A

1) Het systeem wordt serieus genomen door iedereen (op tijd inleveren data, verantwoording)
2) Duidelijkheid welke manager waar verantwoordelijk voor is
3) Budget targets die uitdagend maar ook bereikbaar zijn.
4) Vastgelegde data collectie, analyse en reporting routines
5) Verslagen zijn toegespits op individuele managers. Niet algemene documenten
6) Korte reporting periodes
7) Variance reports op tijd
8) Er worden acties ondernomen als dingen uit de hand dreigen te lopen.