Arresten Flashcards
Arrest Akerberg: HvJ, 26 februari 2013
Draagwijdte Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Het Hof bevestigt dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van toepassing is in alle gevallen waarin een nationale regeling binnen de werkingssfeer van het EU-recht valt.
Arrest Melloni: HvJ, 26 februari 2013
Draagwijdte Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Het Hof bepaalt dat lidstaten geen hogere grondrechtenbescherming mogen hanteren wanneer handelingen van Unierecht in overeenstemming zijn met het Handvest.
Arrest Haegeman: HvJ, 30 april 1974
Handelingen vd Unie.Het Hof antwoordde dat bilaterale akkoorden tussen de EG en derde Staten communautaire rechtshandelingen (= handelingen van de Unie) zijn. Het gevolg is dat het HvJ exclusief bevoegd is voor interpretatie van die akkoorden, en het beantwoorden van vragen over de directe werking van die akkoorden.
Arrest Faccini Dori: HvJ, 14 juli 1994
Horizontale directe werking richtlijnen.
Het Hof antwoordde hier – tot ongenoegen van de doctrine – ontkennend op. Horizontale directe werking toekennen aan een richtlijn zou immers leiden tot het verdwijnen van elk verschil tussen de verordening en de richtlijn. Dit kan enkel het gevolg zijn van een verdragswijziging.
Er moet wel op gewezen worden dat hiermee de Marleasing-rechtspraak niet volledig nutteloos is geworden. Deze kan nog gebruikt worden, in zoverre een nationaal aanknopingspunt bestaat voor de richtlijn.
Livio Missir Mamachi di Lusignano t. Commissie: 12 mei 2011
Gerecht voor Ambtenarenzaken – Fout van de Commissie.Het Gerecht erkent dat de Commissie een fout heeft begaan en dus financiële aansprakelijkheid dien te dragen. Maar het Gerecht is de mening toegedaan dat dit reeds gebeurd was door de vergoedingen die de Commissie had toegekend zodat de eis voor bijkomende financiële vergoeding werd afgewezen. Eiser stelt beroep in bij het Gerecht en deze zaak is hangende.
Zaak Cohn-Bendit
Slechte rechtspraak.
Cohn-Bendit vocht deze beslissing aan voor de Franse Conseil d’Etat, en voerde hierbij schending van de EG-richtlijn van 1964 betreffende het vrij verkeer van personen door het Decreet van 1968.
De Conseil d’Etat besliste dat particulieren zich nooit op richtlijnen kunnen beroepen, niettegenstaande het bestaan van rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ) die stelde dat directe werking onder bepaalde omstandigheden wel kan bestaan.
Hiermee interpreteerde de Conseil d’Etat het EG-recht opzettelijk verkeerd.
Solange-beslissing
Slechte rechtspraak.
Het Duitse Bunderverfassungsgericht (d.i. het Duitse grondwettelijk hof) besliste in 1974 dat “zolang” (1) het Europees Parlement niet rechtstreeks verkozen wordt, en (2) er geen codex is van grondrechten, het Bundesverfassungsgericht de bevoegdheid heeft om communautaire rechtshandelingen te toetsen aan de grondrechten in de Duitse grondwet. Hiermee interpreteerde het Bundesverfassungsgericht het EG-recht opzettelijk verkeerd, gezien het HvJ duidelijk stelde dat het niet tot de bevoegdheid van de nationale rechter behoort communautaire handelingen te onderzoeken.
Arrest Waterkeyn: HvJ, 14 december 1982
Weerslag arrest van het HvJ in de nationale rechtsorde
Het HvJ antwoordde bevestigend op de prejudiciële vraag. De nationale rechter moet rekening houden met arresten ex art. 226 EG bij de bepaling van de draagwijdte van
het gemeenschapsrecht, boven elke strijdige nationale regelgeving.
Arresten ex art. 226 EG van het HvJ hebben ingevolge het arrest Waterkeyn niet langer een louter declaratoir karakter.
Arrest Plaumann & Co: HvJ, 15 juli 1963
Definitie “individueel en rechtstreeks raken”
Het HvJ stelde echter dat Plaumann niet individueel en rechtstreeks geraakt wordt door de handeling, zoals vereist door art. 203 EG, waardoor de vordering als onontvankelijk werd afgewezen.
Volgens het HvJ wordt een particulier, die niet de geadresseerde is van de handeling, individueel en rechstreeks geraakt, indien “de handeling hem treft uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of een feitelijke situatie, dewelke hem t.a.v. ieder ander karakteriseert en individualiseert zoals het adressaat van de handeling”.
Deze definitie werd later bestreden door advocaat-generaal Jacobs (zie het arrest Unión de Pequeños Agricultores) en het arrest Jégo-Quéré.
Arrest Jégo-Quéré: Ger., 3 mei 2002
In de zaak Juégo-Quéré vocht een Frans visserijbedrijf een verordening aan, die grotere mazen oplegde aan vissers. Jégo-Quéré gebruikte daarentegen netten met kleinere mazen, en voelde zich geraakt door de verordening. Het Gerecht van eerste aanleg volgde Jégo-Quéré hierin.
Het Gerecht stelde dat een particulier individueel wordt geraakt wanneer de betrokkenen EG-rechtshandeling de rechtspositie van de particulier zeker en actueel aantast, ongeacht het aantal of de positie van diegenen die erdoor geraakt worden.
Dit arrest werd hervormd door het arrest EC t. Jégo-Quéré
Arrest Union de Pequenos Agricultores
I.c. had Unión de Pequenños Agricultores een verordening inzake olijfolie aangevochten voor het Gerecht. Het arrest van het Gerecht (onontvankelijkheid) werd in hogere voorziening gebracht voor het HvJ.
Advocaat-generaal Jacobs stelde in zijn conclusie voor dat particulieren individueel geraakt worden, indien de aangevochten EG-handeling hen omwille van de specifieke situatie waarin zij zich bevinden hen schaden of mogelijks kunnen schaden. Hier is het aantal particulieren of hun positie irrelevant.
Het HvJ weigerde echter Jacobs te volgen, en stelde dat de Plaumann-definitie de enige juiste is. Het Hof wees er echter op dat deze definitie inderdaad te strikt is, maar dit enkel kan verholpen worden door een verdragswijziging.
Zaak Intuit Tapiriit Kantami: Ger., 6 september 2011
In deze zaak wordt voor het eerst het begrip ‘regelgevingshandeling’ gedefinieerd
= alle handelingen van algemene strekking met uitzondering van wetgevingshandelingen
Arrest Stanley Adams: HvJ, 7 november 1985
Schade ingevolge dienstfout van een ambtenaar
Stanley Adams leidde een procedure in voor het HvJ o.g.v. art. 288, lid 2 EG, om schadevergoeding te bekomen voor schade geleden ten gevolge van de fout van een personeelslid tijdens de uitoefening van zijn functie.
Het Hof veroordeelde de EC tot het betalen van een schadevergoeding, maar durfde zelf het bedrag niet aan te stellen. Daartoe werden deskundigen aangesteld.
Bayrische Vermehrungsbetriebe: HvJ, 25 mei 1978
Schade n.a.v. communautaire rechtshandelingen van wetgevende aard
Het Hof besliste dat “op gebieden die onder het economisch beleid van de Gemeenschap vallen, van de particulier kan worden gevergd dat hij binnen redelijke grenzen bepaalde voor zijn economische belangen schadelijke gevolgen van een normatieve handeling draagt, zonder uit de openbare middelen schadeloos te worden gesteld”.
Het Hof verwees hiermee rechtstreeks naar art. 288, lid 2 EG, dat stelt dat moet rekening worden gehouden met de beginselen die rechtsstelsels van de Lidstaten gemeen hebben om de Gemeenschap tot schadevergoeding te veroordelen. In de Lidstaten is het zo dat de wetgevende macht “niet telkens in haar voorbereidingen mag worden belemmerd door de mogelijkheid van schadevergoedingsacties”.
Er is slechts reden tot schadevergoeding, wanneer de instelling kennelijk haar bevoegdheden ernstig heeft overschreden.
Arrest Foglia t. Novello: HvJ, 16 december 1981
Fictionele vragen
In dit arrest bouwde het HvJ een controle in m.b.t. de prejudiciële procedure. In principe gaat het Hof de beweegredenen van de nationale rechter (en de partijen) om een prejudiciële vraag te stellen niet na.
In dit arrest werd een prejudiciële vraag gesteld door een Italiaanse rechter, die erop neerkwam of de Franse interpretatie van communautair recht correct is. Deze vraag werd gesteld in een geding tussen Foglio en Novello, tussen dewelke in feite geen geschil bestond. Het Hof antwoordde niet op de vraag.
Het Hof stelde dat hij niet zou antwoorden op algemene of hypothetische prejudiciële vragen, die enkel beogen een rechtsgeleerd advies te verkrijgen. De nationale rechter moet bij het stellen van zijn vraag ondubbelzinnig weergeven het antwoord essentieel is voor de oplossing van het nationale geschil.
Arrest Cilfit: HvJ, 6 oktober 1982
In dit arrest besliste het Hof dat de nationale rechter slechts een prejudiciële vraag moetstellen, indien het antwoord ter zake dienend is voor de oplossing voor het nationaal geschil. De nationale rechter moet dus geen prejudiciële vraag stellen als:
- het antwoord op de vraag omtrent uitlegging van communautair recht niet ter zake dient voor de oplossing van het nationaal geschil.
- de vraag reeds in een analoog geval voorwerp was van een prejudiciële vraag (“acte éclaire”)
- er redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan over de correcte uitlegging van het betrokken communautair recht (“acte clair”)
Arrest Denkavit: HvJ, 27 maart 1980
Interpretatie van gemeenschapsrecht
Het HvJ interpreteert gemeenschapsrecht “zoals het sedert het tijdstip van zijn inwerkingtreding moet of had moeten worden verstaan en toegepast”. Een arrest waarin communautair recht geïnterpreteerd wordt, heeft dus verregaande retroactieve werking. Het Hof zal slechts bij uitzondering van dit beginsel afwijken (bv. het arrest Defrenne II)
Arrest Foto Frost: HvJ, 22 oktober 1987
Grenzen aan de bevoegdheid van de nationale rechter bij geldigheidscontrole
De vraag rees of de nationale rechter kan besluiten tot geldigheid of ongeldigheid van een communautaire rechtshandeling. Het Hof antwoordde als volgt:
- de nationale rechter die in laatste aanleg uitspraak doet, moet alleszins een prejudiciële vraag stellen (duidelijk in art. 234 EG).
- de nationale rechter die niet in laatste aanleg uitspraak doet, kan zelf beslissen dat de communautaire rechtshandeling geldig is.
- de nationale rechter die niet in laatste aanleg uitspraak doet, moet een prejudiciële vraag stellen wanneer hij van oordeel is dat de communautaire rechtshandeling ongeldig is. Dit om rechtsonzekerheid te vermijden, en omdat het HvJ exclusief bevoegd is om kennis te nemen van eisen tot nietigverklaring van communautaire rechtshandelingen.
Arrest Textilwerke Deggendorf: HvJ, 9 maart 1994
Relatie tot wettigheidscontrole ex art. 230 EG
Het HvJ oordeelde dat Textilwerke Deggendorf, die een beroep tot nietigverklaring had kunnen inleiden, zich hetzelfde resultaat niet kon verschaffen via de geldigheids- controle. Dit zou hem immers de mogelijkheid bieden om te ontkomen aan het onherroepelijk karakter van de beschikking na het verstrijken van de beroepstermijn.
Arrest Roquette Frères: HvJ, 15 oktober 1980
Gevolgen van ongeldigheid
Het HvJ baseert zich op de gevolgen door de gevolgen van de onwettigheid (nietigheid erga omnes en ex tunc). Ongeldigheid gaat evenwel minder ver, in die zin dat de nationale rechter de ongeldige communautaire rechtshandeling buiten beschouwing moet laten.
Arrest International Chemical Corporation
Gevolgen van ongeldigheid
Het HvJ verbindt in dit arrest een quasi erga omnes effect van de ongeldigheids- verklaring. Het principe van de rechtszekerheid vereist dat een ongeldigheidsverklaring een ruimere werking heeft dan enkel binding van de verwijzende rechter. Het zou immers de uniforme toepassing van het EG-recht niet ten goede komen, wanneer een rechter EG-recht toepast dat door het HvJ als ongeldig is bestempeld.
De ongeldigverklaring in één arrest volstaat voor de nationale rechter om de betreffende communautaire rechtshandeling buiten beschouwing te laten. Dit doet echter geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de nationale rechter om een nieuwe prejudiciële vraag te stellen, indien nog onduidelijkheid zou bestaan over de redenen, de omvang of de gevolgen van de eerder vastgestelde ongeldigheid.
Arrest Costa t. Enel: HvJ, 15 juli 1964
Voorrang van EG-recht
Volgens het HvJ heeft het EEG-Verdrag een nieuwe rechtsorde gecreëerd, door de (vrijwillige) bevoegdheidsoverdracht van de Lidstaten naar de EEG. Er zijn daarbij instellingen gecreëerd, die binnen de perken van het Verdrag beslissingsbevoegdheid hebben. Indien de EEG binnen de gegeven bevoegdheid optreedt, dan hebben de Lidstaten niet langer de bevoegdheid om daarmee strijdige regelgeving aan te nemen. Er is dus voorrang van het regelmatig tot stand gekomen EG-recht op het strijdig nationaal recht.
Arrest Simmenthal: HvJ, 9 maart 1978
Voorrang van EG-recht
Het Hof bevestigde zijn eerdere rechtspraak, in die zin dat de nationale rechter moet verwijzen naar het HvJ, in weerwil met nationale regelgeving. De voorrang van EG- recht zou immers alle betekenis verliezen, wanneer een nationale rechter zou kunnen beslissen dat de nationale regelgeving bestaanbaar is met het Verdrag (of het afgeleide recht).
Arrest Internationale Handelsgesellschaft: HvJ, 17 december 1970
Voorrang van EG-recht
Voorrang is niet beperkt tot nationale wetgeving, maar geldt in principe ook ten aanzien van het nationaal grondwettelijk recht.
Arrest Melki & Abdeli: HvJ, 22 juni 2010
In deze zaak werden twee personen met Algerijnse nationaliteit door de Franse politie aangehouden aan de grens tussen Frankrijk en België. Deze personen werden ondervraagd en bleven enige tijd aangehouden. Zij formuleerden een bezwaar tegen deze aanhouding enerzijds op grond van de overweging dat de grenscontrole strijdig is met het vrij verkeer van personen gewaarborgd door artikel 67 VWEU anderzijds op basis van de Franse grondwet. Er is bijgevolg sprake van een samenloop van grondrechten.
Arrest van Gend en Loos: HvJ, 5 februari 1963
Prejudiciële vragen over directe werking vallen onder de bevoegdheid van het HvJ – grondslag voor directe werking van het EG-Verdrag – voorwaarden voor directe werking van Verdragsbepalingen
Het gevolg hiervan is dat elke vraag over directe werking is het vervolg bij het HvJ moest terechtkomen, en aldus de touwtjes strak in handen hield.
Het HvJ leidt uit de geest, de structuur en de bewoordingen van het Verdrag af dat het Verdrag zich leent tot directe werking (waarmee nog niets gezegd is over het ingeroepen art. 12 EEG).
Het HvJ stelde dat art. 12 EEG – als verbodsbepaling – (1) duidelijk en onvoorwaardelijk was, (2) geen verder optreden van de nationale overheid vereiste om te worden toegepast, en (3) geen discretionaire ruimte liet aan de nationale rechter om deze toe te passen.
Het HvJ besliste dat art. 12 EEG inderdaad directe werking heeft.
Arrest Gravier: HvJ, 13 februari 1985
Overal directe werking – ‘beroepsopleiding’Het HvJ neemt echter bijna letterlijk de subsidiaire argumentatie van Gravier over. Volgens het Hof kan Gravier zich beroepen op art. 7 EEG in een geschil met de stad Luik; er is dus directe werking van art. 7 EEG, zonder dat met zoveel woorden te zeggen.
Het Hof geeft in dit arrest ook een definitie voor het begrip “beroepsopleiding”. Dit is elke opleiding die “de student opleidt voor een specifiek beroep, vak of betrekking, of hem een bijzondere bekwaamheid verleent voor de uitoefening van een dergelijk beroep, vak of betrekking”. Dit is een zeer ruime definitie, waardoor in heel wat gevallen het EG-recht van toepassing zal zijn.
Arrest Lütticke: HvJ, 16 juni 1966
Ruime interpretatie van de criteria voor directe werking
Volgens het HvJ transformeert de verplichting om te doen na het verstrijken van de overgangsmaatregelen in een verbodsbepaling (om nog hogere invoerrechten het heffen), waardoor het juridisch perfect wordt. Het verbod is duidelijk, onvoorwaardelijk, en behoeft geen verder optreden van de overheid. Er is directe werking van art. 95 EEG na 1962.
Arrest Reyners: HvJ, 21 juni 1974
Alles directe werking–buitenlands diploma
Reynders beroept zich voor de Raad van State op art. 52 EEG, m.n. het non- discriminatie- beginsel op het vlak van vestiging. De Raad van State stelt een prejudiciële vraag aan het HvJ over de directe werking. Het Hof antwoordt bevestigend.
Arrest Defrenne II: HvJ, 8 april 1976
Horizontale directe werking – beperking in de tijd
Het Hof besluit dus dat art. 119 EEG directe werking heeft. Meer zelfs: art. 119 EEG heeft horizontale directe werking. Het kan worden ingeroepen in een geschil tussen twee particulieren, hier Defrenne en Sabena.
Directe werking wordt vanaf nu slechts beperkt tot open discriminatie. Dit is (1) discriminatie in de wet, (2) discriminatie in een CAO, of (3) ongelijke beloning voor gelijk werk in eenzelfde (!) onderneming.
- Het Hof beperkt de werking van zijn arrest in de tijd: het arrest heeft slechts toepassing op loonafspraken na het arrest, tenzij hij op het moment van de uitspraak van het Hof een procedure hangende had voor de nationale rechter. In praktijk kan enkel Defrenne er zich op beroepen.
Arrest Walrave Koch: HvJ, 12 december 1974
Horizontale directe werking
Het Hof antwoordt dat een sportactiviteit, die ook een economische activiteit is, zeker onder het EEG-Verdrag valt. Walrave en Koch kunnen zich bovendien voor de nationale rechter beroepen op de anti-discriminatiebepaling in het EEG-Verdrag. Dit was het eerste arrest waarin het Hof horizontale directe werking gaf aan het Verdrag.
Arrest Politi: HvJ, 14 december 1974
(verticale) directe werking verordeningen
In dit arrest geeft het HvJ aan dat verordeningen (verticale) rechtstreekse werking hebben. Dit volgt uit de definitie: verordeningen hebben een algemene strekking, en zijn rechtstreeks toepasselijk in de Lidstaten.
Arrest Grad + Arrest Sace: HvJ, 1970
Verticale directe werking richtlijnen
Met deze arresten werd een bres geslagen in de toen heersende redenering dat richtlijnen, gezien hun definitie, geen directe werking konden hebben.
Arrest Ratti: HvJ, 5 april 1974
Verticale directe werking richtlijnen-
Het Hof verwerpt de a contrario redenering, dat nu de definitie zwijgt over directe werking er a priori geen directe werking is.
- Het Hof heeft aan dat een richtlijn geen loutere aanbeveling is, maar een dwingend rechtsinstrument.
- Conclusie: indien de omzettingstermijn verstreken is, en de richtlijn is duidelijk en onvoorwaardelijk, dan komt verticale directe werking toe aan de richtlijn.
Arrest Kolpinghuis: HvJ, 8 oktober 1987
Verticale directe werking richtlijnen
Kolpinghuis was een Nederlandse café-uitbater, die zijn eigen bruisend mineraalwater maakte door
kraantjeswater te mengen met lucht. Dit is in strijd met de EG-richtlijn omtrent mineraalwater, die evenwel niet was omgezet in de Nederlandse rechtsorde.
De vraag werd gesteld aan het HvJ of de overheid, die de richtlijn niet heeft omgezet, zich er kan op beroepen in een geschil met een particulier.
Het Hof antwoordde hier duidelijk ontkennend op.
Arrest Costanzo: HvJ, 22 juni 1989
Verticale directe werking richtlijnen tegen lokale overheden
Het Hof besluit dat lokale overheden inderdaad richtlijnen – waarvan de omzettings- termijn is verlopen, en dewelke duidelijk en onvoorwaardelijk zijn – toe te passen, indien de centrale overheid in gebreke is gebleven om deze om te zetten.
Arrest Marshall: HvJ, 26 februari 1986
Horizontale directe werking richtlijnen
Het Hof besliste dat het dwingend karakter van een richtlijn enkel speelt t.a.v. de Lidstaat aan wie de richtlijn gericht is. Er kan geen directe werking zijn van de richtlijn, nu deze geen verplichtingen oplegt aan particulieren.
Arrest Marleasing: HvJ, 13 november 1990
Horizontale directe werking richtlijnen
Het Hof besliste dat de nationale rechter – als deel van het staatsgezag, dat de richt- lijn ten uitvoer moet leggen – het nationaal recht zoveel mogelijk moet uitleggen in
het lichtvan de bewoordingen en het doel van de richtlijn.
In dit geval kwam het erop neer dat de nationale rechter de strijdige nationale wetgeving niet langer mocht toepassen. Hier werd de deur voor horizontale directe werking van richtlijnen dus opengezet.