Arbeid en bedrijfsleven Flashcards

1
Q

Arbeidsverdeling

A

Arbeid (werk) dat verdeeld is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Reden arbeidsverdeling

A

Om de arbeidsproductiviteit te verhogen, doordat arbeiders meer tijd hebben om hun taak te voldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nadeel arbeidsverdeling

A
  • Het uitvoeren van dezelfde taak kan saai worden.
  • Het is beperkter om een andere baan te vinden, omdat je gespecialiseerd bent in wat je doet.
  • Je bent afhankelijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voordeel arbeidsverdeling

A
  • Je kan je taak sneller uitvoeren.
  • Je kan je taak beter/zorgvuldiger uitvoeren.
  • De productiecapaciteit neemt toe.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Soorten arbeidsverdeling

A
  • Uitvoerende functie

- Leidinggevende functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uitvoerende functie

A

Zij voeren de opdracht van de leidinggevende uit (bijv. secretaresse, assistente).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leidinggevende functie

A

Zij hebben de leiding (bv. arts, managers).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Arbeidsproductiviteit

A

Het aantal (gemiddelde) producten dat de arbeider maakt/leverd in een bepaalde tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is arbeidsproductiviteit belangrijk?

A

Je kunt zien of je een goede concurrent bent tegenover de andere bedrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Toename arbeidsproductiviteit

A
  • Ervaring
  • Scholing
  • Beloningen
  • Arbeidsverdeling
  • Goede machines
  • Fijne werksfeer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beroepsbevolking

A

Een deel van de bevolking tussen de 15 - 75 jaar die werkt zoekt (38+ uren per week).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geregistreerd werkloos

A

De overheid helpt je met het vinden van een baan, omdat ze graag willen werken (aanbod).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verborgen werkloos

A

Mensen die geen fulltime baan willen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Soorten werkloosheid

A
  • Conjuncturele werkloosheid
  • Seizoenswerkloosheid
  • Structurele werkloosheid
  • Regionale werkloosheid
  • Frictiewerkloosheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Conjuncturele werkloosheid

A

Ontslagen worden door economische redenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Seizoenswerkloosheid

A

Werk dat kan woerden worden in een bepaald periode (weersomstandigheden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Structurele werkloosheid

A

Ontslagen worden door de constante veranderingen die er gemaakt worden (mensen → machines).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Regionale werkloosheid

A

Er is weinig vraag naar bananen in de regio, zoals Drenthe. Mensen willen bij moderne/hotte plekken werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Frictiewerkloosheid

A

Korte periode waar je even (3 maanden) werkloos bent, zoals: na je studie.

20
Q

Aanbod

A

Bestaat uit werknemers/werkloze die een bedrijf/overheid productie aanbieden.

21
Q

Vraag

A

Bestaat uit bedrijven/overheid die vacatures uitgeven. Als er open vacatures zijn is er vraag naar, als er geen open vacatures staan is de vacature bezet.

22
Q

Krappe arbeidsmarkt

A

Wanneer er tekort is aan personeel/aanbod.

23
Q

Ruime arbeidsmarkt

A

Wanneer er meer aanbod dan vraag is.

24
Q

Marktvormen

A
  • Volkomen concurrentie
  • Monopolistische concurrentie
  • Oligopolie
  • Monopolie
25
Q

Volkomen concurrentie

A
  • Veel aanbieders en vragers
  • Homogeen, product dat voor elk mens hetzelfde waarde heeft (bv: graan, melk, suiker).
  • Het product komt weinig voor (voor suiker een suikerriet hebben). Wel kan je makkelijk een eigen bedrijf beginnen (graan groeien in moestuin).
  • De prijs wordt bepaald door de vraag en arbeiders. Omdat het door vele boeren wordt gemaakt (doordat het een homogeen product is) en de concurrentie hoog is, kan de prijs niet te hoog zijn.
26
Q

Monopolistische concurrentie

A
  • Veel vraag en arbeiders
  • Heterogeen, mensen geven het product verschillende waarde (schoenen, stoelen, kleding).
  • Er is geen/nauwelijks invloed van vragers op de prijs. Omdat iedereen het product een andere waarde geeft (heterogeen).
  • Het product komt veel voor. Ook is het makkelijk om daarin je eigen bedrijf te beginnen.
27
Q

Oligopolie

A
  • Weinig aanbieders, veel vraag
  • Heterogeen en homogeen, voorbeeld: benzine/energie (homogeen) & vliegtuigen/auto’s (heterogeen).
  • Het is moeilijk/onmogelijk om als nieuw bedrijf erbij te komen, omdat de bedrijven (die er al in zitten) alle macht hebben (ze zijn heel populair en/of de enige in hun land → KLM – samsung/apple). Ze willen ook geen prijzenoorlog hebben met elkaar, daarom spreken ze afspraken af (kwartel) (VB: corona vaccine).
  • Ze kunnen vaak zelf de prijs van hun producten kiezen.
28
Q

Monopolie

A
  • Ze kunnen de prijs van hun producten kiezen, want er is toch maar 1 bedrijf.
  • Homogeen
  • 1 aanbieder, veel vraag.
29
Q

Soorten Monopolie

A
  • Wettelijke monopolie
  • Natuurlijke monopolie
  • Technische monopolie
30
Q

Wettelijke monopolie

A

Alleen de overheid mag verkopen

31
Q

Natuurlijke monopolie

A

Er zijn te veel kosten en concurrentie zijn voor nieuwe bedrijf

32
Q

Technische monopolie

A

Bedrijven die als enige weten hoe ze het product moeten maken (Coca cola).

33
Q

Eenmanszaak

A

1 eigenaar die de leiding heeft. Hij/zij besteed hierbij zijn privé geld (ook bij schulden). Je kunt personeel hebben.

34
Q

Zzp-er

A

Je werkt op jezelf zonder leider, ook zonder personeel. Je betaalt belasting op je winst.

35
Q

V.o.f

A
  • Vennootschap onder firma
  • Meerdere eigenaren die samen de leiding hebben. Ze betalen inkomstenbelasting op hun winst, wat ook hun loon is. Ook is het geld hun privégeld wat er is ingestoken (ook bij schulden).
36
Q

BV/NV

A
  • Besloten vennootschap + naamloze vennootschap.
  • Het privégeld van de eigenaren (aandeelhouders) en het geld van de onderneming van elkaar gescheiden zijn. Op de winst wordt belasting betaalt.
37
Q

Cao

A

Blad met afspraken over arbeidsvoorwaarden (loon, werktijden, pensioen).

38
Q

Primaire arbeidsvoorwaarden

A

Belangrijkste rechten voor arbeiders.

39
Q

Secundaire arbeidsvoorwaarden

A

Regels waaraan arbeiders zich moeten houden.

40
Q

Dwingend recht

A

Rechten die aan moeten gehouden worden.

41
Q

Proeftijd

A

Periode waarin je nog ontslag kan nemen van je baan. Hierin wordt je niet betaald.

42
Q

Vakbond

A

Vereniging die opkomt voor de arbeiders.

43
Q

Vakcentrale

A

Organisaties met alle vakbonden, die vergaderingen houd en de uitkomsten met de overheid bespreekt.

44
Q

Omzet

A

Afzet × verkoopprijs

45
Q

Brutowinst

A

Omzet - inkoopwaarde

46
Q

Resultaat

A

Brutowinst - bedrijfskosten