Aprendre 6 Flashcards
1
Q
In de brugklas
A
En cinquième
2
Q
Dezelfde, hetzelfde
A
Le/la même
3
Q
Aardig
A
Sympa
4
Q
Ik stel je voor (voorstellen)
A
Je te présenter (présenter)
5
Q
Waar?
A
Où?
6
Q
Het huis
A
La mansion
7
Q
Het zwembad
A
La piscine
8
Q
Ver
A
Loin
9
Q
De tuin
A
Le jardin
10
Q
Hij heet (heten)
A
Il s’appeler (s’appeler)
11
Q
De minuut
A
La minute
12
Q
Nu
A
Maintenant
13
Q
Heel, erg
A
Très
14
Q
Goed
A
Bien
15
Q
Maar
A
Mais