Apprendre 7 Nederlands - Frans Flashcards
1
Q
Wat trek je aan op het feest van David?
A
Qu’est-ce que tu mets pour la fête de David?
2
Q
Ik trek een blauw jasje aan, een zwarte spijkerbroek en sportschoenen.
A
Je mets une veste bleue, un jean noir et des baskets.
3
Q
Wat is uw maat?
A
Quelle est votre taille?
4
Q
Mijn maat is 38 of 40.
A
Ma taille, c’est 38 ou 40.
5
Q
Hoe duur zijn de laarzen?
A
Les bottines coutent ombien?
6
Q
Ze kosten 65 euro. Dat is niet duur.
A
Elles coutent 65 euros. Ce n’est pas cher.
7
Q
Heeft u ook een andere kleur?
A
Vous avez aussi une autre couleur?
8
Q
Kan ik de gele jurk passen?
A
Je peux essayer la robe jaune?