(Apprendre 6 Unit 7) Flashcards
1
Q
Ik ben kwijt, ben verloren (kwijt zijn, verliezen)
A
J’ai perdu (perdre)
2
Q
Je maakt een grapje
A
Tu plaisantes
3
Q
Wat een gedoe!
A
C’est la galère!
4
Q
Het netwerk
A
Le réseau
5
Q
Het wachtwoord
A
Le mot de passe
6
Q
Oplader
A
Le chargeur
7
Q
Sowieso
A
De tout façon
8
Q
Terugbrengen
A
Rapporter
9
Q
Jij gaat met me mee
A
Tu m’accompagnes
10
Q
Afgesproken, deal
A
Ça marche
11
Q
Dun, fijn
A
Fin
12
Q
De toegang
A
L’accès (m)
13
Q
Overschrijden
A
Dépasser
14
Q
De grens, limiet
A
La limite
15
Q
Jij weet (weten)
A
Tu sais (savoir)